ECLI:NL:GHARL:2014:6844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
200.151.846-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling en verlenging van de termijn

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) van de appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 26 juni 2014 geoordeeld dat de appellante niet voldeed aan haar sollicitatieverplichting, wat leidde tot de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De appellante, die laagbegaafd is en onder beschermingsbewind staat, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk aan haar verplichtingen heeft voldaan, maar dat haar omstandigheden dit bemoeilijken. Het hof heeft de zaak op 20 augustus 2014 behandeld en heeft kennisgenomen van de verklaringen van de beschermingsbewindvoerder en de gezinscoach van de appellante. Het hof oordeelt dat, ondanks de tekortkomingen van de appellante, er aanleiding is om haar een allerlaatste kans te geven om aan haar sollicitatieverplichting te voldoen. Het hof verlengt de termijn van de schuldsaneringsregeling met twee jaar, zodat de appellante de gelegenheid krijgt om haar situatie te verbeteren en haar verplichtingen na te komen. Het hof benadrukt dat het van groot belang is dat de begeleidende instanties de appellante ondersteunen in het voldoen aan de sollicitatieverplichting, zodat zij haar schulden kan saneren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.151.846/01
(zaaknummer rechtbank C/07/12/365 R)
arrest van de derde civiele kamer van 28 augustus 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. M. Davelaar, kantoorhoudende te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 30 maart 2012 is ten aanzien van [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Er is tevens sprake van beschermingsbewind ten aanzien van [appellante].
1.3
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 26 juni 2014 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 4 juli 2014, heeft [appellante] verzocht voornoemd vonnis van 26 juni 2014 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar van toepassing blijft, althans deze regeling te verlengen, zodat [appellante] haar sollicitatieplicht kan compenseren voor zover mocht blijken dat zij niet aantoonbaar aan deze plicht heeft voldaan.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een journaalbericht van 17 juli 2014, met bijlagen, en een journaalbericht van 15 augustus 2014, met bijlagen, beide van mr. Davelaar.
2.3
Van de heer R.W. Piepers, werkzaam bij Usolve Bewindvoering B.V. (hierna: de bewindvoerder) is een brief met bijlagen van 7 augustus 2014 ontvangen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014, waarbij [appellante] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat, alsmede mevrouw J. van de Pol, vervangende de bewindvoerder.
Tevens was ter zitting aanwezig de begeleider van [appellante], [gezinscoach], gezinscoach, werkzaam bij het Leger des Heils.
Mr. Davelaar heeft ter zitting, mede, het woord gevoerd aan de hand van de door haar aan het hof overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

Oordeel van de rechtbank
3.1
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd op grond van het oordeel dat zij niet voldoet aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat zij door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Faillissementswet).
De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [appellante] zich onvoldoende heeft ingespannen om zoveel mogelijk geld te verdienen voor haar schuldeisers. Zij is gehouden aan de sollicitatieplicht. Vaststaat dat zij onvoldoende (aantoonbare) sollicitaties heeft verricht gedurende de schuldsaneringsregeling. Per sollicitatie dient de vacature, de reactie van [appellante] en de eventuele reactie van de werkgever te worden verstrekt. Vanaf september 2013 heeft [appellante] helemaal geen bewijsstukken van sollicitaties overgelegd. Bovendien voldoen de overgelegde sollicitaties van vóór september 2013 niet allemaal aan de hiervoor genoemde criteria.
De rechtbank stelt vast dat de beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat [appellante] wel erg haar best doet (ze voldoet immers wel aan de overige verplichtingen) en dat [appellante] heeft meegedaan aan een (re-integratie) traject van de gemeente.
De rechtbank is echter van oordeel dat de sollicitatieplicht – gezien het van toepassing zijnde beschermingsbewind – de enige verplichting is uit de schuldsaneringsregeling waarvoor [appellante] daadwerkelijk zelf een inspanning moet verrichten en dat zij dit telkens heeft nagelaten. Het hiervoor bedoelde traject van de gemeente was noodzakelijk voor het behoud van haar uitkering en dit traject telt niet mee als sollicitatieactiviteit in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Daarnaast is [appellante] ondanks haar toezegging niet ter zitting van de rechtbank verschenen. Hiermee heeft [appellante], aldus de rechtbank, onvoldoende aangetoond dat zij daadwerkelijk gemotiveerd is om nog wat van haar schuldsanering te maken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de tekortkoming toe te rekenen is aan [appellante]. Zij is immers meermaals op haar verplichtingen gewezen.
Beroep van [appellante]
3.2
[appellante] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat zij wel aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan, althans dat het niet naar behoren nakomen van deze verplichting is gelegen in bijzondere omstandigheden die niet aan [appellante] zijn te wijten.
Vastgesteld is dat [appellante] laag begaafd is en dat er bij [appellante] sprake is van een moeilijk lerend intelligentieniveau. Op basis van de DSM-IV classificatie is er sprake van lichte zwakzinnigheid.
heeft ten aanzien van de sollicitatieverplichting dan ook het maximaal haalbare gedaan; meer is voor haar niet mogelijk. Als al geoordeeld zou worden dat [appellante]
onvoldoende aantoonbaar heeft gesolliciteerd, dan valt dit haar - gelet op haar laagbegaafdheid – niet te verwijten.
[appellante] is nog steeds gemotiveerd om haar schulden te saneren. Zij zal bij het solliciteren hulp inroepen van voornoemde [gezinscoach]. Ten slotte heeft [appellante] aangevoerd dat zij wel degelijk voornemens was om te verschijnen bij de zitting in eerste aanleg en dat zij ook daadwerkelijk heeft gepoogd dit te doen, maar dat haar dit door ziekte van haar moeder én door het feit dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, voor haar niet te vinden was, helaas niet is gelukt.
Mening van de beschermingsbewindvoerder
3.3
Bij journaalbericht van 15 augustus 2014 heeft de advocaat van [appellante] twee verklaringen overgelegd van [beschermingsbewindvoerder], werkzaam bij Mando B.V., de beschermingsbewindvoerder.
Blijkens deze verklaringen steunt de beschermingsbewindvoerder het beroep van [appellante]. De beschermingsbewindvoerder verzoekt tevens het bestreden vonnis te vernietigen en [appellante] nog een kans te geven de regeling met goed gevolg te doorlopen.
Advies bewindvoerder
3.4.1
Uit de stukken blijkt dat de bewindvoerder van mening is dat [appellante] stelselmatig haar sollicitatieverplichting niet nakomt, ondanks dat zij hier meermalen op is gewezen.
3.4.2
De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij er geen vertrouwen in heeft dat [appellante] haar sollicitatieverplichting nu wel goed zal nakomen. De schuldsaneringsregeling loopt al twee jaar en ondanks alle brieven van de bewindvoerder en de brief van de rechter-commissaris is er door [appellante] nog steeds niet gesolliciteerd.
Oordeel van het hof
3.5
Vooropgesteld dient te worden dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen.
3.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. De tekortkoming is bovendien van zodanige ernst dat zij in beginsel dient te leiden tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Niettemin bestaat in het onderhavige geval aanleiding voor een uitzondering. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.7.1
Uit de overgelegde pagina van het behandelplan van Traverse Flevoland van 8 april 2013 blijkt dat er bij [appellante] sprake is van een lichte zwakzinnigheid; [appellante] heeft een laag begaafd, moeilijk lerend intelligentieniveau. Bovendien blijkt uit de DSM-IV classificatie van een identiteitsprobleem, ontwijkende en afhankelijke trekken, een ouder-kindrelatieprobleem en problemen voortvloeiende uit huiselijk geweld in het verleden en parentificatie en werk- en woonproblemen. Kortom, er is sprake van ingewikkelde problematiek op verschillende gebieden.
3.7.2
Uit de verklaring van [gezinscoach] is gebleken dat de afdeling "10 voor Toekomst" [appellante] begeleidt op tien onderdelen: huishoudelijke werkzaamheden, kind- en zelfzorg, educatie,
ontwikkeling van het kind, netwerkversterking, administratie en financiën, opvoeding, daginvulling, psychische en/of verslavingsproblemen en zorgcoördinatie.
Ter zitting heeft [gezinscoach] verklaard dat er ten aanzien van meerdere onderdelen, zoals de opvoeding, het lichamelijk en psychisch functioneren en de huisvesting grote stappen zijn gemaakt. Ook is van belang dat [appellante] bij problemen nu niet meer direct voor haar oude patroon (ervoor weglopen en negeren) kiest. Voorts is [gezinscoach], indien [appellante] hem daarom vraagt, bereid en in staat haar te helpen bij het solliciteren.
3.7.3
[appellante] heeft ter zitting verklaard dat zij kan en wil werken. [gezinscoach] heeft benadrukt dat een ontheffing van de sollicitatieverplichting niet in gang is of wordt gezet, omdat [appellante] zelf wil werken en de hulpverlening het ook belangrijk voor [appellante] vindt dat zij in het arbeidsproces kan participeren.
3.8
Het hof is er ter zitting van overtuigd geraakt, dat [appellante] vanwege haar problematiek niet in staat kan worden geacht om haar aandacht op verschillende gebieden tegelijk te concentreren. Het hof acht het aannemelijk dat [appellante], door de (succesvolle) begeleiding op andere gebieden, niet kon toekomen aan het solliciteren op de manier zoals de schuldsaneringsregeling dit vereist. Bovendien heeft [appellante] hulp nodig bij het solliciteren naar werk volgens de regels van de schuldsaneringsregeling.
Het hof is bereid [appellante] het voordeel van de twijfel te gunnen en [appellante] een allerlaatste kans te geven om (met hulp) aan haar sollicitatieverplichting te voldoen. Hierbij speelt ook een rol dat [appellante] ondanks haar beperkingen bereid is om te werken en dat zij op meerdere andere probleemgebieden hard heeft gewerkt en positieve resultaten heeft bereikt. Het hof benadrukt dat het van evident belang is dat alle aandacht van de begeleidende instanties zich nu richt op de hulp aan [appellante] om, conform de regels van de schuldsaneringsregeling, aan de sollicitatieverplichting te kunnen voldoen.
3.9
Het hof hecht eraan te benadrukken dat [appellante] er van doordrongen moet zijn dat dit, gelet op het verloop van de regeling tot nu toe, de
allerlaatstekans is die haar wordt geboden om het schuldsaneringstraject met succes te doorlopen en af te ronden.
3.1
Nu op zichzelf vaststaat, en ook door [appellante] wordt erkend, dat de sollicitatieverplichting van aanvang af niet, althans niet goed, is nagekomen, ziet het hof termen om de duur van de wettelijke schuldsanering te verlengen met de maximale termijn, te weten twee jaar.
Slotsom
3.11
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van
26 juni 2014;
bepaalt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de schuldsaneringsregeling met de duur van twee jaar, zodat deze zal eindigen op
30 maart 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. W. Foppen en mr. E.F. Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 augustus 2014.