ECLI:NL:GHARL:2014:6821

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
200.118.067-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van vader door gebruik van de betaalrekening van zijn zoon zonder toestemming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vader, [appellant], tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft een volmacht die de zoon, [geïntimeerde], aan zijn vader heeft gegeven, waarbij de vader onrechtmatig geld heeft onttrokken van de betaalrekening van de zoon zonder diens toestemming. De zoon, die vanwege een autistische stoornis onder begeleiding staat, heeft de vader gedagvaard wegens onrechtmatige daad en vordert een schadevergoeding van € 37.937,38. De rechtbank heeft de vader veroordeeld tot betaling van € 35.000,- aan de zoon, vermeerderd met wettelijke rente. In hoger beroep is de vader in zijn grieven niet geslaagd, en het hof heeft geoordeeld dat hij een verzwaarde bewijslast heeft om zijn stellingen te weerleggen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader structureel gelden van de betaalrekening heeft gebruikt voor eigen uitgaven en heeft het bedrag van de schadevergoeding verhoogd naar € 37.937,38, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 juli 2011. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bekrachtigd en de vader veroordeeld in de proceskosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.118.067/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 188150 / HZ ZA 11-858)
arrest van de tweede kamer van 2 september 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.J.G. Pieper, kantoorhoudend te Enschede,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. N. Durdabak, kantoorhoudend te Deventer.
In het principaal appel en in het incidenteel appel

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 21 september 2011 en 1 augustus 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 oktober 2012,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord/ tevens van grieven in incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"(…)
het vonnis van 01 augustus 2012 van de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze vorderingen te ontzeggen, althans deze vorderingen af te wijzen,
en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding".
2.4
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"(…)
bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 1 augustus 2012 van de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, (voorheen: Rechtbank Zwolle-Lelystad) vernietigt en de vorderingen van zoon in eerste aanleg alsnog toewijst, met veroordeling van vader in de kosten van het hoger beroep".

3.De vaststaande feiten

Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.9 van genoemd vonnis van 1 augustus 2012 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling van de feiten waartegen grief 4 in het principaal appel is gericht, geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 4 in het principaal appel zal worden overwogen en aangevuld met enkele feiten die in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken zijn komen vast te staan.
3.1
[geïntimeerde] is de zoon van [appellant]. [geïntimeerde] wordt in verband met een autistische stoornis begeleid door Dimence en woont in een behandelgroep. In de jaren 2006 tot en met 2010 werkte [geïntimeerde] op bepaalde dagen in de week op de Heihoeve.
3.2
Op 1 december 2004 heeft [geïntimeerde] ten kantore van mr. Krauth, alwaar [appellant] werkzaam was, een volmacht ondertekend, waarin het volgende is bepaald:
“Ondergetekende, [geïntimeerde], (...) verklaart dat hij met ingang van heden volmacht geeft aan [appellant] (...) om als zijn gevolmachtigd vertegenwoordiger op te treden in al zijn zaken en dit in de ruimste zin.
Gevolmachtigde dient te allen tijden de volmachtgever op de hoogte te houden van zaken welke door hem worden verricht.
Ook dienen alle zaken inzichtelijk en correct aan volmachtgever te worden overlegd, danwel besproken.
Inzake financiën zal gevolmachtigde de verwerking van cijfers, buiten afschriften van de bank helder en duidelijk weergeven.
3.3
[geïntimeerde] heeft op 11 oktober 2009 een nieuwe volmacht ondertekend en daarbij [appellant] volmacht gegeven om op te treden als
"zijn gevolmachtigd vertegenwoordiger in financiële en juridische zaken in en buiten rechte en dit in de breedste zin des woords".
3.4
[geïntimeerde] heeft drie bankrekeningen bij ABN AMRO Bank. Op zijn bankrekening met nummer [rekeningnummer], hierna te noemen: de betaalrekening, wordt zijn Wajong-uitkering gestort, alsmede zijn vakantiegeld en eventuele belastingteruggaven. Op zijn bankrekening met nummer [rekeningnummer] wordt maandelijks door Dimence een bedrag van € 40,- aan "eetgeld" gestort. Van deze bankrekening heeft [geïntimeerde] een bankpas. Zijn derde bankrekening is een spaarrekening met nummer [rekeningnummer].
3.5
[appellant] heeft in de jaren 2005 tot medio 2010 talloze malen beschikt over de
betaalrekening van [geïntimeerde]. Hij heeft daarbij niet alleen de vaste lasten van [geïntimeerde] betaald en uitgaven ten behoeve van [geïntimeerde] gedaan, maar tevens uitgaven gedaan ten behoeve van zichzelf en zijn echtgenote.
3.6
In de periode dat [appellant] over de enige bankpas van de betaalrekening beschikte gaf hij deze op verzoek af aan [geïntimeerde] opdat [geïntimeerde] uitgaven kon doen. Daarna gaf [geïntimeerde] de bonnetjes van die uitgaven met de bankpas terug aan [appellant].
3.7
[geïntimeerde] heeft geen rijbewijs en is niet in het bezit (geweest) van een auto of een caravan. [geïntimeerde] heeft geen creditcard (gehad). Evenmin heeft hij een huisdier (gehad).
3.8
In juni 2010 is [geïntimeerde] onder begeleiding van Dimence zelf zijn financiën gaan beheren. Bij e-mailbericht van 6 juli 2010 heeft [X] van Dimence het volgende aan [appellant] bericht:
"[geïntimeerde] en ik zijn met budgetteren begonnen.
(…)
We hadden afgesproken dat we het budgetteren via de 'eetgeldrekening' zouden gaan doen.
(…)
Klopt het dat het vanuit jullie nog niet duidelijk is waar [geïntimeerde] op kan rekenen vanuit zijn uitkering? Hij kan namelijk niet zien wat er in juni of juli is gestort, maar heeft de indruk dat het om € 60,-- gaat. Er zijn in onze gesprekken verschillende bedragen genoemd, van
€ 300,-- tot € 150,--, mijn vraag is dus waar ik met hem vanuit moet gaan.
Ook wat hij van dit bedrag MOET betalen?"
3.9
[appellant] heeft in zijn e-mailbericht van 8 juli 2010 aan [X] onder meer geantwoord:
“Prettig te vernemen dat het budgetbeheer is begonnen. Liever had ik dit van [geïntimeerde] zelf vernomen en ook de vraag naar geld, aangezien ik nog steeds de bewindvoering regel in financiële zaken voor [geïntimeerde]. We hebben inderdaad over bedragen gesproken, maar het lijkt mij ook zinvol indien er een buffer aan spaargeld opgebouwd gaat worden. Daarbij is ook afgesproken dat er geld overgemaakt gaat worden wanneer budgetbeheer is gestart.
(…)
[geïntimeerde] kan vanzelfsprekend contact opnemen, maar blijkbaar vindt hij het nodig dit via jou te laten doen en daarmee ga ik niet zo maar akkoord. Er kan in goed overleg een bedrag per maand naar zijn betaalrekening overgeboekt worden en daarvan dient hij dan kleding, uitgaan en andere zaken van te betalen. Verzekeringen, telefoon en andere verplichtingen worden of zijn dan al geregeld. Persoonlijk denk ik aan een € 150 per maand om te starten, maar hierover zal ik nader berichten. (…) ”
3.1
[geïntimeerde] heeft in juli 2010 een E.dentifier gehaald bij de ABN AMRO Bank teneinde te kunnen internetbankieren. Met behulp van de E.identifier heeft [geïntimeerde] inzage gehad in zijn betaalrekening.
3.11
[geïntimeerde] heeft op 22 juli 2010 de volmacht aan [appellant] ingetrokken.

4.Het geschil en de procedure in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 15 juli 2011 gedagvaard voor de rechtbank en heeft op grond van onrechtmatige daad betaling gevorderd van een bedrag van € 37.937,38 vermeerderd met wettelijke rente wegens het, zonder toestemming van [geïntimeerde], door [appellant] toe-eigenen van wat aan [geïntimeerde] behoort. Daarnaast heeft hij gevorderd voor recht te verklaren dat [appellant] is tekort geschoten in de nakoming van de volmacht, althans onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem niet (voldoende) te informeren en geen afschriften van de relevante financiële stukken aan hem te verstrekken, met veroordeling van [appellant] tot vergoeding van de schade die hij hierdoor heeft geleden, lijdt, of nog zal lijden, nader op te maken bij staat, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2
De rechtbank heeft bij genoemd vonnis van 1 augustus 2012 [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 35.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2011, en heeft de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de volmacht en de vordering tot veroordeling tot schadevergoeding, op te maken bij staat, toegewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde], vermeerderd met wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.

5.De grieven

[appellant] heeft in het principaal appel elf grieven opgeworpen, waarvan twee grieven met het nummer 10.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel één grief opgeworpen.

6.De beoordeling

In het principaal appel
6.1
Grief 1 in het principaal appelklaagt erover dat de rechtbank heeft aangenomen dat er sprake is van bewindvoering gestoeld op de afgegeven volmachten. [appellant] heeft toegelicht dat het in de periode dat [geïntimeerde] meerderjarig was voor hem niet mogelijk was, zonder volmacht, zijn zieke zoon - ook op financieel gebied - te begeleiden.
6.2
Het hof overweegt dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis uitsluitend heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] het regelen van zijn financiën volledig aan zijn vader heeft overgelaten en dat feitelijk sprake was van financieel beheer door [appellant], terwijl van vrij beheer door [geïntimeerde] van zijn financiën geen sprake is geweest. Voor zover de grief erover klaagt dat de rechtbank heeft beslist dat sprake is van een onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen (titel 1.19 van het Burgerlijk Wetboek) berust dit op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis.
6.3
Het hof leest in de grief en de toelichting daarop voor het overige geen andere grieven tegen het bestreden vonnis.
6.4
De grief faalt.
In het principaal appel en in het incidenteel appel
6.5
Grief 2 in het principaal appelklaagt erover dat de rechtbank ervan uit is gegaan dat [geïntimeerde] geen beschikking meer over zijn financiën had. [appellant] heeft deze grief aldus toegelicht dat [geïntimeerde] zeer dikwijls de bankpas meenam en aldus betalingen kon doen.
6.6
Het hof overweegt dat de rechtbank als vaststaand feit heeft aangenomen dat [geïntimeerde] regelmatig de bankpas van zijn vader meekreeg om betalingen te doen. In zoverre faalt de grief.
6.7
Daarnaast is in de toelichting op deze grief de stelling opgenomen dat [appellant] niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door [geïntimeerde] met de bankpas gedane uitgaven. Deze grief en de
grieven 3, 4, 5 (gedeeltelijk), 6 en 8 tot en met 11 in het principaal appel, alsmede de
grief in het incidenteel appelhebben alle betrekking op de hoogte van het bedrag dat [appellant] onrechtmatig aan de betaalrekening van [geïntimeerde] heeft onttrokken. Het hof zal deze grieven daarom tezamen behandelen.
6.8
Niet ertegen gegriefd is dat [geïntimeerde] de bewijslast heeft van zijn stelling dat [appellant], zonder zijn toestemming, ten behoeve van zichzelf en zijn echtgenote uitgaven tot een bedrag van € 37.937,38 heeft gedaan ten laste van de betaalrekening van [geïntimeerde] (r.o. 4.1 van het bestreden vonnis).
6.9
Evenmin is ertegen gegriefd dat [appellant] structureel gelden van de betaalrekening heeft gebruikt ten behoeve van zichzelf en zijn partner en dat de vordering toewijsbaar is voor het bedrag dat [appellant] zich aldus onrechtmatig heeft toegeëigend. In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil de hoogte van dat bedrag.
6.1
Verder is geen grief gericht tegen de beslissing dat op [appellant] op grond van de volmacht de verplichting rust om aan [geïntimeerde] rekenschap af te leggen over de financiën vanaf 2005 (rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis, slotzin).
6.11
Tot slot is niet in geschil dat [appellant] in elk geval vanaf juni 2006 de beschikking over de enige bankpas van de betaalrekening heeft gehad, dat wanneer [geïntimeerde] betalingen van de betaalrekening wilde doen hij deze bankpas afgaf aan [geïntimeerde], dat [geïntimeerde] hem na de gedane betalingen de bankpas teruggaf en daarbij steeds de betaalbewijzen aan [appellant] overhandigde, en dat [appellant] die bewijzen niet heeft bewaard. Het hof acht de door [appellant] bij memorie van antwoord in incidenteel appel voor het eerst ingenomen stelling dat hij niet van alle door [geïntimeerde] gedane uitgaven de bonnen ontving is een tardieve grief tegen rechtsoverweging 2.6 van het bestreden vonnis, waarop het hof daarom geen acht zal slaan.
6.12
Het hof oordeelt dat onder de voornoemde omstandigheden op [appellant] een verzwaarde plicht rust om de stellingen van [geïntimeerde] te weerspreken.
6.13
[appellant] is in eerste aanleg bij akte van 9 mei 2012 uitsluitend ingegaan op de vanaf 2006 van de betaalrekening gedane betalingen. Over de periode vanaf 1 december 2004 tot 2006 heeft [appellant] - ook in hoger beroep - geen verantwoording afgelegd. Hiervoor heeft [appellant] als reden gegeven dat hij pas vanaf juni 2006 over de bankpas van de betaalrekening heeft beschikt. Volgens [appellant] is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat hij vanaf 2005 over de bankpas heeft beschikt en dat hij vóór juni 2006 transacties met deze bankpas heeft verricht.
6.14
Het hof overweegt dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis heeft overwogen dat [appellant] geen verklaring heeft gegeven voor de uitgaven in 2005 en dat, ook indien hij dat jaar niet over de bankpas heeft beschikt, wat [geïntimeerde] heeft betwist, dit [appellant] niet ontslaat van de verplichting om zijn financieel beheer over dat jaar inzichtelijk te maken, bijvoorbeeld door een overzicht te geven van inkomsten en uitgaven. Aldus heeft de rechtbank, anders dan [appellant] in grief 4 in het principaal appel heeft betoogd, niet beslist dat [appellant] reeds vanaf 2005 over de bewuste bankpas beschikte, maar uitsluitend dat [appellant] onvoldoende inzicht heeft gegeven in het door hem in 2005 gevoerde financieel beheer over de bankrekening. De grief gaat in zoverre uit van een onjuiste lezing van het bestreden vonnis.
6.15
[appellant] heeft ook in hoger beroep geen (afdoende) verklaring gegeven voor de uitgaven vanaf januari 2005 tot juni 2006.
6.16
Uit de in eerste aanleg als productie 1 bij akte van 9 mei 2012 door [appellant] overgelegde verantwoording volgt dat de betaalrekening van [geïntimeerde] reeds in het voorjaar van 2006 - toen [appellant] volgens zijn eigen stellingen nog geen bankpas had - werd aangewend ten behoeve van [appellant] en zijn partner, zoals op 24 februari 2006 bij [bedrijf A], op 13 en 14 maart 2006 bij [bedrijf B] en op 17 maart 2006 bij [bedrijf C].
6.17
Het hof oordeelt dat [appellant] aldus onvoldoende heeft weersproken dat de in het gevorderde bedrag van € 37.937,38 begrepen betalingen vanaf januari 2005 tot juni 2006 ten behoeve van [appellant] en zijn partner zijn verricht. Het hof gaat er daarom vanuit dat de in de vordering van [geïntimeerde] opgenomen betalingen
tot juni 2006ten behoeve van [appellant] en zijn partner zijn gedaan.
6.18
Over de in het gevorderde bedrag van € 37.937,38 opgenomen betalingen van de betaalrekening
vanaf juni 2006oordeelt het hof als volgt.
6.19
Van de zijde van [geïntimeerde] is in eerste aanleg bij brief van 15 november 2011 een overzicht overgelegd van de volgens hem ten behoeve van [appellant] en zijn partner gedane betalingen van de betaalrekening van [geïntimeerde].
6.2
[appellant] heeft vervolgens bij akte van 9 mei 2012 ten aanzien van al die betalingen summier, zonder bewijsstukken, gesteld waarvoor deze hebben gediend.
6.21
Vervolgens heeft [geïntimeerde] in zijn akte van 5 juni 2012 gemotiveerd op deze toelichting door [appellant] gereageerd. [geïntimeerde] heeft verklaard dat en waarom [geïntimeerde] feitelijk niet in staat is geweest de door [appellant] aan [geïntimeerde] toegeschreven betalingen te doen, omdat deze tijdens de werktijd van [geïntimeerde] zijn gedaan. Daarbij heeft [geïntimeerde] gemotiveerd gesteld dat andere betalingen uit hun aard (hondenvoer, brandstofkosten) niet ten behoeve van [geïntimeerde] zijn geweest.
6.22
[appellant] heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat de door [geïntimeerde] zelf met de bankpas gedane opnamen en betalingen geen uitgaven ten behoeve van [appellant] zijn geweest. [appellant] klaagt er verder over dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat de van de betaalrekening betaalde brandstofkosten niet ten gunste van [geïntimeerde] zijn gekomen en dat de betalingen die zijn gedaan tijdens de ziekenhuisopname van [appellant] in januari 2009 en tijdens de vakantie van [appellant] in Turkije vanaf 27 maart tot en met 3 april 2008 zijn aangemerkt als onrechtmatige onttrekkingen door [appellant]. Tot slot heeft de rechtbank naar de mening van [appellant] ten onrechte stortingen op de betaalrekening aangemerkt als onrechtmatige onttrekkingen.
6.23
[geïntimeerde] heeft hiertegen aangevoerd dat de ten behoeve van [geïntimeerde] van de betaalrekening gedane betalingen geen onderdeel zijn van het gevorderde bedrag van € 37.937,38. [geïntimeerde] heeft de door hemzelf met de bankpas verrichte transacties en de door hem aan [appellant] cadeau gedane tankbeurten niet meegenomen in het gevorderde bedrag. [geïntimeerde] erkent dat hij tijdens de vakantie van [appellant] in Turkije de beschikking over de bankpas heeft gehad, maar heeft verklaard ook daarmee rekening te hebben gehouden in zijn vordering. Tot slot heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat gedurende de ziekenhuisopname van [appellant] niet [geïntimeerde], maar de echtgenote van [appellant] de beschikking over de bankpas heeft gehad, zodat de toen gedane uitgaven niet ten behoeve van [geïntimeerde] zijn gedaan.
6.24
Het hof overweegt dat, anders dan [appellant] heeft bepleit, uit de stukken afdoende is gebleken dat in het gevorderde bedrag uitsluitend betalingen/opnamen zijn opgenomen en geen stortingen.
6.25
Voor het overige acht het hof, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 6.12 is overwogen, het door [appellant] aangevoerde een onvoldoende gemotiveerde weerspreking van de stelling van [geïntimeerde] dat de vanaf juni 2006 van de betaalrekening gedane betalingen (die zijn opgenomen in de vordering van [geïntimeerde]) eveneens ten behoeve van [appellant] en zijn partner hebben gestrekt.
6.26
Het hof acht daarom het gehele door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 37.937,38 toewijsbaar.
6.27
De grieven 2, 3, 4, 5 (gedeeltelijk), 6 en 8 tot en met 11 in het principaal appel falen en de grief in het incidenteel appel slaagt.
6.28
De grieven 5 (deels) en 7 in het principaal appelklagen erover dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat [appellant] geen inzicht heeft gegeven in de betaalrekening. [appellant] heeft aangevoerd dat hij [geïntimeerde] regelmatig heeft geïnformeerd over de toestand van zijn betaalrekening, dat er schulden waren ontstaan en dat hij aan [geïntimeerde] bij bijna alle bezoeken door middel de computer inzage heeft gegeven in de betaalrekening.
6.29
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat hij aldus op regelmatige basis gedurende de periode vanaf 2005 tot 2010 inzage heeft gehad in zijn betaalrekening.
6.3
Het hof overweegt dat deze grieven zich richten tegen rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis. Hierin is beslist dat [appellant] niet deugdelijk heeft betwist dat [appellant] jegens [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de volmacht en dat [geïntimeerde] als gevolg daarvan schade heeft geleden, op grond waarvan de rechtbank de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de volmacht heeft toegewezen en [appellant] heeft veroordeeld tot vergoeding van de schade die [geïntimeerde] hierdoor lijdt of nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
6.31
Zoals overwogen is [appellant] gehouden rekenschap af te leggen over het vanaf het begin van de volmacht gevoerde financiële beheer (rechtsoverweging 4.2 slotzin van het bestreden vonnis).
6.32
In de op 1 december 2004 opgestelde volmacht wordt van [appellant] verlangd dat hij [geïntimeerde] ten allen tijde op de hoogte houdt van zaken welke door hem worden verricht, dat hij alle zaken inzichtelijk en correct aan [geïntimeerde] overlegt, dan wel met hem bespreekt en dat hij "de verwerking van cijfers,
buiten afschriften van de bankhelder en duidelijk zal weergeven". Niet in geschil is dat de bankafschriften van de betaalrekening tijdens de volmacht steeds naar het adres van [appellant] aan [adres] zijn gestuurd, terwijl [geïntimeerde] in [woonplaats] woonde, zodat hij op die wijze niet zonder meer inzage in het verloop van de betaalrekening heeft gehad. Dat [appellant] [geïntimeerde] tijdens bijna alle bezoeken door middel van de computer inzage heeft gegeven in de betaalrekening heeft [geïntimeerde] betwist, en het hof oordeelt dit onvoldoende voor de door de volmacht geëiste verantwoording, die hieraan nu eenmaal strengere eisen stelt. Aldus heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij aan [geïntimeerde] rekenschap heeft afgelegd over de financiën vanaf 2005.
6.33
De grieven 5 (deels) en 7 in het principaal appel falen.
Slotsom
6.34
Het hof zal het bestreden vonnis deels vernietigen voor wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag van de vordering. Opnieuw rechtdoende zal het hof [appellant] veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 37.937,38 vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juli 2011. Voor het overige zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
6.35
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, tarief III ad € 1.158,-) en in de kosten van het incidenteel hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, 0,5 x tarief III).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt onderdeel 5.1 van het dictum van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 1 augustus 2012, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 37.937,38, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 18 juli 2011 tot de dag van volledige betaling,
bekrachtigt dit vonnis voor het overige,
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.158,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 291,- voor verschotten,
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 579,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op nihil voor verschotten,
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
2 september 2014.