ECLI:NL:GHARL:2014:6781

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
200.114.326
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst en tekortkomingen bij levering van stepscooters

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Armada Enterprises B.V. (hierna: Bestevaer) en de vennootschap naar Duits recht Obbo-Saar Organisationsgezellschaft für Buchhaltung and Büro GmbH (hierna: Obbo) over de levering van 2.600 stepscooters. De kern van het geschil betreft de vraag of de geleverde stepscooters voldeden aan de contractuele verplichtingen, met name of zij een belastbaar vermogen van 125 kg hadden, zoals overeengekomen. Obbo stelde dat de geleverde scooters niet aan de overeenkomst beantwoordden en vorderde ontbinding van de overeenkomst, terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding wegens gederfde winst. De rechtbank had in eerste aanleg enkele vorderingen van Obbo toegewezen, maar het hof oordeelde dat de tekortkomingen niet wezenlijk waren en dat de vorderingen van Obbo niet konden worden toegewezen.

Het hof bevestigde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had en dat de rechtsverhouding tussen partijen werd beheerst door het Weens Koopverdrag (CISG) en aanvullend door het Nederlandse recht. Het hof oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de stepscooters niet waren voorzien van de overeengekomen sticker met de vermelding van de belastbaarheid, geen wezenlijke tekortkoming opleverde. Dit gebrek was ondergeschikt en kon eenvoudig worden hersteld. Het hof concludeerde dat Obbo niet voldoende had onderbouwd dat de geleverde stepscooters niet aan de overeenkomst voldeden, en dat de door Obbo gestelde gebreken niet waren komen vast te staan.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de rechtbank en wees het de vorderingen van Obbo af. Obbo werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest is gewezen op 2 september 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.114.326
(zaaknummer rechtbank Arnhem 215878)
arrest van de eerste kamer van 2 september 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Armada Enterprises B.V., tevens handelend onder de naam
Bestevaer Trade Company (BTC),
gevestigd te Nijmegen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
Obbo-Saar Organisationsgezellschaft für Buchhaltung and Büro GmbH,
gevestigd te Saarbrücken (Duitsland),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.F. Langelaar.
Partijen zullen hierna Bestevaer en Obbo genoemd worden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussen Obbo als eiseres en Bestevaer als gedaagde gewezen vonnissen van de rechtbank Arnhem van 24 augustus 2011 en 23 mei 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 augustus 2012;
  • de memorie van grieven, met een productie;
  • de memorie van antwoord tevens incidenteel appel, met producties;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel;
  • de schriftelijke pleitnotities van partijen.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor arrest en is arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de feiten zoals deze door de rechtbank in het vonnis van 23 mei 2012 zijn vastgesteld onder 2.1 tot en met 2.9. Ook het hof gaat van deze feiten uit.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
De zaak heeft een internationaal karakter. Met de rechtbank (tegen dat oordeel zijn overigens ook geen grieven gericht) is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Ook tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door het Weens Koopverdrag (CISG) en, aanvullend, door het Nederlandse recht zijn geen grieven gericht. Het hof zal daar ook van uit gaan.
4.2
Het gaat in deze zaak - kort samengevat - om het volgende. Obbo heeft op of omstreeks 20 januari 2010 van Bestevaer 2.600 stepscooters gekocht voor een bedrag van € 20,97 per stuk. Daarbij is onder meer overeengekomen dat de stepscooters een belastbaar vermogen van 125 kg dienden te hebben. Obbo heeft zich op het standpunt gesteld dat de geleverde stepscooters niet aan de overeenkomst beantwoordden en zich beroepen op ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank heeft de daarop gebaseerde vorderingen van Obbo toegewezen voor zover het betreft de terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding wegens gederfde winst, met dien verstande dat de rechtbank een latere dan de gevorderde ingangsdatum voor de wettelijke rente over de gederfde winst heeft gehanteerd. Voor het overige heeft de rechtbank de vorderingen van Obbo (het betreft de vorderingen ter zake van mogelijke claims van eindgebruikers en de buitengerechtelijke kosten) afgewezen. Tegen deze beslissingen richten zich de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep.
4.3
Als uitgangspunt voor de beoordeling van het geschil tussen partijen dient het bepaalde in artikel 49 CISG. Ingevolge die bepaling kan - voor zover thans relevant - de koper de overeenkomst ontbonden verklaren indien sprake is van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming door de verkoper van zijn verplichtingen krachtens de overeenkomst of het CISG. Van een wezenlijke tekortkoming is - opnieuw voor zover thans relevant - volgens het bepaalde in artikel 25 CISG sprake indien zij leidt tot zodanige schade voor de andere partij dat haar in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mag verwachten.
4.4
Onder 4 van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg heeft Obbo een lijst van gebreken aan haar vordering ten grondslag gelegd. In de loop van de procedure (in ieder geval bij memorie van antwoord in hoger beroep), heeft Obbo aan haar vorderingen ook ten grondslag gelegd dat, anders dan overeengekomen, op de stepscooters niet (door middel van een sticker) was vermeld dat de scooters belastbaar waren tot 125 kg.
4.5
Bestevaer heeft erkend dat de stepscooters niet waren voorzien van een sticker met de vermelding “Belastung 125 kg”, terwijl dit wel was afgesproken. Zij heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat dit geen wezenlijke tekortkoming in de zin van artikel 49 CISG oplevert. Dit verweer slaagt. De (vermelding op de) sticker betreft een ondergeschikt punt van de overeenkomst en van het door Bestevaer te leveren produkt. Het verzuim deze stickers mee te leveren of de stepscooters van een dergelijke sticker te voorzien, leent zich voor eenvoudig herstel. Dat op de meegeleverde verpakking een maximale belastbaarheid van 100 kg stond vermeld, maakt dit niet anders. Bestevaer heeft toegelicht dat dit de standaardverpakking van de leverancier betreft, dat deze vermelding betrekking had op de originele, nog niet aangepaste stepscooters en verband hield met de toepasselijke NEN-norm. Obbo heeft dit niet gemotiveerd betwist. Indien Obbo bezwaar had tegen deze vermelding, had zij de verpakking kunnen weigeren of vervangen. Ook had zij Bestevaer kunnen vragen om de verpakking of de sticker daarop te verwijderen of te vervangen of om een sticker met een juiste vermelding over de onjuiste vermelding heen te plakken. Obbo heeft niet betwist dat Bestevaer bereid en in staat was om de juiste stickers alsnog per omgaande te doen toekomen. Wat daarvan verder ook zij, door de enkele omstandigheid dat de stepscooters bij levering niet waren voorzien van de afgesproken sticker, is Obbo niet in aanmerkelijke mate onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Dit gebrek betreft dan ook geen wezenlijke tekortkoming die algehele ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. In zoverre slagen de grieven I tot en met III in het principaal appel.
4.6
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de overige door Obbo gestelde gebreken de vorderingen van Obbo kunnen dragen. Met uitzondering van de klacht dat niet in iedere verpakking een gebruiksaanwijzing en een bedieningsinstructie aanwezig waren en dat de wel aanwezige bedieningsinstructies alleen in het Engels waren, betreffen de gestelde gebreken technische of kwalitatieve mankementen aan de stepscooters zelf. Het betreft onder meer het gebrek dat de stepscooters slechts een maximale belasting van 100 kg en niet van 125 kg zouden hebben. Bestevaer heeft het bestaan van deze gebreken uitdrukkelijk betwist. Daarbij heeft Bestevaer er onder meer op gewezen dat de geleverde stepscooters naar aanleiding van de klachten van Obbo in oktober 2010 steekproefsgewijs zijn onderzocht en door partijen toen in orde zijn bevonden. Obbo heeft dat op zichzelf niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist. Ook uit de enkele omstandigheid dat op de meegeleverde verpakking stond vermeld dat de maximale belasting 100 kg was, kan niet zonder meer worden afgeleid dat de stepscooters niet aan de overeenkomst voldeden. Zoals onder 4.5 reeds is overwogen, betrof dit de standaardverpakking van de leverancier en had deze vermelding betrekking op de stepscooters in originele staat. Partijen waren naar aanleiding van het door Bestevaer getoonde monster nu juist overeengekomen dat Bestevaer de stepscooters zou aanpassen ten behoeve van - onder meer - een hogere belastbaarheid en niet is betwist dat de scooters ook in aangepaste vorm (zij het volgens Obbo onvoldoende) zijn geleverd.
4.7
Obbo - op wie de stelplicht en de bewijslast rusten ten aanzien van het bestaan van de aan haar vorderingen ten grondslag gelegde tekortkomingen, waaronder de gestelde te lage maximale belasting - heeft tegenover voornoemde betwisting door Bestevaer nagelaten om haar stellingen voldoende nader te onderbouwen. Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg en in de memorie van antwoord (onder 19) heeft Obbo wel gerept over tests waaruit zou blijken dat de stepscooters ondeugdelijk zijn, maar onduidelijk is door wie, wanneer en met welke deskundigheid de tests gedaan zouden zijn, en met welke concrete resultaten. Dat geldt ook voor de ten behoeve van de comparitie van partijen toegezonden checklist (bijlage 3 bij conclusie houdende aanvulling van eis tevens overlegging nadere stukken t.b.v. comparitie); niet blijkt door wie en wanneer die lijst is opgesteld. Een nadere onderbouwing van de gestelde gebreken had, gelet op het verloop van het debat en de onbetwiste uitkomst van de in oktober 2010 gehouden steekproeven, wel op haar weg gelegen. De stepscooters zijn blijkens de memorie van antwoord nog in bezit van Obbo, zodat niets eraan in de weg stond om haar stelling dat de stepscooters gebrekkig zijn en niet aan de overeenkomst beantwoorden nader te adstrueren, bijvoorbeeld door middel van een verklaring van een ter zake deskundige die de stepscooters (of een representatief aantal daarvan) heeft getest. Ook had Obbo de resultaten van de door haar ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg genoemde tests door de afnemer, of een verklaring van die afnemer daarover, in het geding kunnen brengen. Dat alles heeft zij evenwel nagelaten. Ook heeft Obbo geen concreet en specifiek bewijsaanbod terzake gedaan. Het hof ziet geen aanleiding om Obbo tot een nadere onderbouwing van haar stellingen of tot bewijslevering in de gelegenheid te stellen. Dit betekent dat de door Obbo gestelde gebreken aan de stepscooters niet zijn komen vast te staan.
4.8
Ten aanzien van de gebruiksaanwijzingen en bedieningsinstructies heeft Bestevaer betwist dat deze niet aanwezig waren. In dit verband heeft Bestevaer opnieuw verwezen naar de steekproeven die in bijzijn van beide partijen in oktober 2010 zijn gehouden. Obbo heeft niet betwist dat bij deze steekproeven bleek dat de Engelstalige gebruiksaanwijzing telkens aanwezig was. Gelet op de betwisting door Bestevaer, en het vaststaande feit dat bij de steekproeven bleek dat de gebruiksaanwijzingen wel aanwezig waren, kon Obbo niet volstaan met de enkele stelling dat de gebruiksaanwijzingen en bedieningsinstructies niet aanwezig waren. Obbo heeft ter zake ook geen voldoende concreet en specifiek bewijsaanbod gedaan. Daarmee is dit gestelde tekortschieten niet komen vast te staan.
4.9
Tegenover de stelling van Obbo dat partijen (in de personen van [persoon 1] en [persoon 2]) hebben afgesproken dat er een Duitse gebruiksaanwijzing zou worden meegeleverd, heeft Bestevaer betwist dat die afspraak is gemaakt en zich op het standpunt gesteld nooit met [persoon 1] over de gebruiksaanwijzing te hebben gesproken. Van der Veer heeft dit ter gelegenheid van de comparitie expliciet verklaard. Tegenover deze betwisting, heeft Obbo haar stelling dat de afspraak wel is gemaakt niet nader onderbouwd. Zo heeft zij niet geconcretiseerd wanneer die afspraak dan zou zijn gemaakt en bijvoorbeeld ook niet uitgelegd waarom die - anders dan de andere afspraken - niet is vastgelegd in de overigens wel gespecificeerde opdrachtbevestiging. Waar het antwoord op de vraag in hoeverre een partij aan haar stelplicht heeft voldaan, mede wordt ingekleurd door de wijze waarop het debat wordt gevoerd en de wederpartij de stelling betwist, had Obbo, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat tussen [persoon 1] en [persoon 2] is afgesproken dat de gebruiksaanwijzing in het Duits zou zijn en heeft zij daarmee niet aan haar stelplicht voldaan. Het hof komt daarom aan haar bewijsaanbod ter zake niet toe.
4.1
Obbo heeft zich nog op het standpunt gesteld dat door de rechtbank ten onrechte is aangenomen dat alle bestelde stepscooters ook zijn geleverd. Tegenover de stelling van Obbo dat slechts 2.372 stepscooters zijn geleverd, heeft Bestevaer in eerste aanleg (bij conclusie van antwoord onder 1.10) gesteld dat de partij in twee tranches volledig is geleverd. Dat er na de eerste levering van 2.372 stepscooters ook nog een tweede levering heeft plaatsgevonden, is door Obbo niet betwist. Waar Obbo aan het door haar gestelde recht op ontbinding mede ten grondslag legt dat niet alle bestelde scooters zijn geleverd, en dat Bestevaer daardoor is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, ligt het op de weg van Obbo om daartoe voldoende te stellen en zo nodig om dit tekortschieten te bewijzen. Obbo heeft haar door Bestevaer betwiste stelling terzake evenwel niet nader onderbouwd en daarvan ook niet, althans niet voldoende concreet en specifiek, bewijs aangeboden. Ook dit door Obbo gestelde tekortschieten door Bestevaer is mitsdien niet komen vast te staan.
4.11
Uit het voorgaande volgt dat de door Obbo gestelde gebreken niet zijn komen vast te staan, behalve dat Bestevaer de stepscooters niet heeft voorzien van de overeengekomen sticker. Deze tekortkoming rechtvaardigt evenwel niet de ontbinding van de overeenkomst. Daardoor missen de vorderingen van Obbo, die op het recht op ontbinding zijn gebaseerd, grond. Dat geldt ook voor de vordering tot vergoeding van schade, die voortvloeit uit de ongegronde ontbinding van de overeenkomst, nog daargelaten dat Obbo onvoldoende heeft toegelicht hoe het afzien door haar afnemer van de koop zich verhoudt tot de (enkele) omstandigheid dat de stepscooters niet van de overeengekomen sticker waren voorzien. Haar (meer subsidiaire) vordering tot schadevergoeding (conclusie houdende aanvulling van eis tevens overlegging nadere stukken t.b.v. comparitie) heeft Obbo verder onvoldoende gemotiveerd en gespecificeerd.
4.12
De grieven behoeven voor het overige geen bespreking. Het principaal hoger beroep slaagt terwijl het incidenteel hoger beroep doel mist. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van Obbo zullen alsnog worden afgewezen.
4.13
Obbo zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Bestevaer zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.181,-
- salaris advocaat € 1.788,- (2 punten x tarief IV).
De kosten voor de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep aan de zijde van Bestevaer zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 76,17
- griffierecht € 1.815,-
- salaris advocaat € 4.893,- (3 punten x tarief IV).
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen, nu daartegen geen verweer is gevoerd, worden toegewezen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 23 mei 2012 en opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van Obbo af;
veroordeelt Obbo in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Bestevaer wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.181,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal en incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 1.891,17 voor verschotten en op € 4.893,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Obbo in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval Obbo niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, H. Wammes en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 september 2014.