ECLI:NL:GHARL:2014:6760

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
13/01258
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente de Ronde Venen. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 112, voor het kalenderjaar 2012, waarbij de waarde door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 2.452.000. De rechtbank Midden-Nederland had deze waarde in goede justitie verlaagd naar € 2.260.000. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding. De termijn voor het indienen van het hoger beroep was verstreken, aangezien het beroepschrift pas op 5 december 2013 bij het Hof was ingekomen, terwijl de termijn op 29 november 2013 was verstreken. Belanghebbende stelde dat het hogerberoepschrift op de dag van dagtekening ter post was bezorgd, maar het Hof oordeelde dat deze stelling niet aannemelijk was gemaakt. De omstandigheid dat belanghebbende had gewacht op overleg met de gemeente werd niet als verschoonbare termijnoverschrijding erkend. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was en dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01258
uitspraakdatum:
2 september 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2013, nummer UTR 12/3194, in het geschil tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente de Ronde Venen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 112 (hierna: de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2012, per waardepeildatum 1 januari 2011, vastgesteld op € 2.452.000.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 oktober 2013 gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vastgesteld op € 2.260.000.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 27 mei 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als vertegenwoordiger van belanghebbende, alsmede [B], taxateur, namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

2.1
Belanghebbende heeft de onroerende zaak op 9 april 2009 gekocht voor een bedrag van € 2.825.000, met de intentie dit perceel te ontwikkelen ten behoeve van de woningbouw.
2.2
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld met een schrijven gedateerd 28 november 2013, bij het Hof binnengekomen op 5 december 2013. De enveloppe waarin het hogerberoepschrift is verzonden, draagt als dagstempel 4 december 2013.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is primair in geschil of de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011, zoals door de Rechtbank in goede justitie is vastgesteld, te hoog is.
3.2
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1
Met dagtekening 18 oktober 2013 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan. De hoger beroepstermijn is aangevangen op (zaterdag) 19 oktober 2013, zodat (vrijdag) 29 november 2013 de laatste dag was waarop hoger beroep kon worden ingesteld.
4.2
Het beroepschrift van belanghebbende is gedagtekend 28 november 2013. De enveloppe draagt het poststempel 4 december 2013. Het beroepschrift is op 5 december 2013 bij het Hof ingekomen.
4.3
Gelet op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift zal het Hof op de voet van artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onderzoeken of het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn, dus uiterlijk 29 november 2013, ter post is bezorgd. Bij arrest van 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138, heeft de Hoge Raad bepaald dat als bewijsrechtelijk uitgangspunt moet worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding, aldus de Hoge Raad, indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat het poststuk vóór die datum ter post is bezorgd.
4.4
Belanghebbende heeft ter zitting herhaald dat het hogerberoepschrift op de datum van de dagtekening ter post is bezorgd en dat het poststempel van 4 december 2013 wellicht is veroorzaakt door drukte bij het postvervoersbedrijf in verband met het Sinterklaasfeest. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, heeft belanghebbende met de enkele verwijzing naar het Sinterklaasfeest - waarvan niet algemeen bekend is dat dit tot vertraging bij de post leidt - niet aannemelijk gemaakt, dat sprake is van een zodanige drukte bij het postvervoersbedrijf dat afstempeling van poststukken met vijf dagen vertraagd kan worden. Belanghebbende heeft naar ‘s Hofs oordeel niet aannemelijk gemaakt dat het hogerberoepschrift ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. Zulks brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld op 4 december 2013, derhalve na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn.
4.5
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft in dat geval niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. In dat verband heeft belanghebbende aangevoerd dat hij heeft gewacht met het indienen van het hogerberoepschrift totdat overleg met [C], werkzaam bij de gemeente de Ronde Venen, was afgerond. In dit overleg is belanghebbende naar eigen zeggen “aan het lijntje gehouden”, zodat het hogerberoepschrift hierdoor wellicht enkele dagen te laat ter post is bezorgd. Naar het oordeel van het Hof maakt deze omstandigheid de termijnoverschrijding niet verschoonbaar in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
Slotsom
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 september 2014
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 september 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.