Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
26 augustus 2014
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
- dat hij niet had moeten doorgaan met het leveren van schoenen aan [belanghebbende]
- dat dit een misvatting is geweest;
- dat het doorgaan met de leveringen moet worden gezien tegen de achtergrond dat hij een vriendschappelijke band met [A] had en hem gunde zijn bedrijf voort te zetten;
- dat hij, met de toezegging van [A], hoopte dat het geld zou terugkomen;
- dat hij op een gegeven moment heeft ingegrepen en is gestopt met leveren;
- dat hij [A] toen heeft gewezen op de openstaande rekeningen en heeft gezegd dat hij die rekeningen moest betalen zodra hij de schoenen had verkocht.
- dat sprake was van een mondelinge afspraak;
- dat de betalingsafspraak met [belanghebbende] een soort gentlemen’s agreement was;
- dat de betalingstermijn van 30 dagen zoals vermeld op de factuur bleef gelden;
- dat [belanghebbende] tot 2007 binnen 30 dagen betaalde.
- dat die verklaring niet klopt;
- dat hij een dergelijke afspraak met niemand maakt;
- dat hij zeker weet dat hij dat niet heeft gezegd.