ECLI:NL:GHARL:2014:6722

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
WAHV 200.131.134
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • A. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van administratieve sanctie opgelegd aan kentekenhouder na voorrangsfout

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Maastricht, die op 15 november 2012 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene, als kentekenhouder, kreeg een administratieve sanctie van € 180,- opgelegd voor een verkeersfout die op 21 augustus 2011 zou zijn begaan. De sanctie werd opgelegd door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, naar aanleiding van een voorrangsfout die was geconstateerd door een verbalisant in burger. De betrokkene stelde dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding was, omdat de verbalisant met de bestuurder had gesproken. Echter, de verbalisant had geen legitimatiebewijs bij zich en was in burger gekleed, wat volgens de wetgeving een staandehouding bemoeilijkt.

Het hof oordeelt dat de verbalisant niet in staat was om de bestuurder staande te houden, omdat hij niet voldeed aan de vereisten voor identificatie. De wetgeving, specifiek artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), stelt dat als er een reële mogelijkheid tot staandehouding is, de sanctie aan de bestuurder moet worden opgelegd. In dit geval was er echter geen reële mogelijkheid, waardoor de sanctie terecht aan de kentekenhouder is opgelegd.

Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten af. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedure bij het opleggen van administratieve sancties en de rol van de verbalisant in het handhavingsproces.

Uitspraak

WAHV 200.131.134
27 augustus 2014
CJIB 156125047
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Maastricht
van 15 november 2012
betreffende
[naam] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [naam],
kantoorhoudende te [plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Maastricht genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 180,- opgelegd ter zake van “Bij het afslaan niet het verkeer naast/rechts dicht achter voor laten gaan”, welke gedraging zou zijn verricht op 21 augustus 2011 om 11.41 uur op de Kerkmeestersdreef ter hoogte van Total Tankstation te Maastricht met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De gemachtigde van de betrokkene heeft hiertegen in hoger beroep aangevoerd dat de beschikking ten onrechte aan de kentekenhouder is opgelegd, aangezien zich een reële mogelijkheid tot staandehouding voordeed; de verbalisant heeft immers met de bestuurder gesproken. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat de verbalisant geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid, nu hij zelf was betrokken bij het verkeersincident; de gemachtigde verwijst daarbij naar een bijgevoegd rapport van de nationale ombudsman.
3. Bij de stukken van het geding bevindt zich de aankondiging van beschikking d.d. 21 augustus 2011. De hierin opgenomen ambtsedige verklaring van de verbalisant houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, dat de bestuurder van het voertuig met voormeld kenteken op voormelde datum, tijd, en plaats rechts afsloeg en daarbij een fietser, die in dezelfde richting rechtdoor reed, hinderde. Mede in aanmerking genomen dat dit zijdens de betrokkene niet is betwist, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
4. Artikel 5 van de WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
5. De verbalisant heeft in voormelde aankondiging van beschikking nog het volgende verklaard: "Toen de bestuurder van die auto zijn voertuig bij de benzinepomp geparkeerd had, ging de verbalisant naar hem toe om hem op zijn gedrag aan te spreken, maar de bestuurder liep het tankstation binnen. In dat tankstation werd hij vervolgens aangesproken en werd hem medegedeeld dat terzake een proces-verbaal zou worden opgemaakt". Tevens heeft de verbalisant aangegeven dat de betrokkene niet kon worden staande gehouden, omdat zijn voertuig niet als politievoertuig zodanig herkenbaar was, hij geen stopmiddelen voorhanden had, in burger gekleed was en geen legitimatiebewijs voorhanden had. Het hof heeft geen redenen om aan deze verklaringen te twijfelen.
6. Uit het voorgaande volgt dat de verbalisant in burger was gekleed en dat hij geen legitimatie voorhanden had. Reeds hierom staat voldoende vast dat zich geen reële mogelijkheid heeft voorgedaan om de bestuurder van het motorrijtuig waarmee de gedraging is verricht staande te houden. Immers, ingevolge het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren diende de verbalisant, nu hij in burger was gekleed, bij staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig -ongevraagd- zijn legitimatiebewijs te tonen. Daartoe was hij niet in staat. De omstandigheid dat er een gesprek tussen de verbalisant en die bestuurder heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders. Derhalve is terecht met toepassing van artikel 5 van de WAHV de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder opgelegd. Dat de nationale ombudsman in het door de betrokkene genoemde rapport heeft aangegeven dat hij het in sommige gevallen onbehoorlijk vindt dat een politieagent in burger een bekeuring oplegt, geeft het hof geen aanleiding voor een ander oordeel.
7. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
8. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.