ECLI:NL:GHARL:2014:6700

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
1301064
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en vergrijpboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2013. De rechtbank had de vergrijpboete van € 9.674, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst, verminderd tot € 1.197. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009, waarbij een bedrag van € 38.699 aan belasting was opgelegd. De Inspecteur had geconcludeerd dat belanghebbende grove schuld had, omdat hij een bedrag van € 50.000 niet had verantwoord in zijn aangiften. Na bezwaar had de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd, maar de boete verminderd. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet had voldaan aan de vereiste aangiften, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende ging in hoger beroep, maar trok zijn grieven tegen de naheffingsaanslag in. Het Hof oordeelde dat de opgelegde boete van € 1.197 passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor verdere vermindering van de boete, ook niet op basis van de draagkracht van belanghebbende. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01064
uitspraakdatum
: 26 augustus 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2013, nummer AWB 12/5465, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 38.699. Daarbij is voorts een vergrijpboete opgelegd van € 9.674 en is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 2.401.
1.2
Na tegen deze naheffingsaanslag en beschikkingen inzake de heffingrente en boete gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot € 7.952.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep gegrond verklaard, doch uitsluitend voor zover het de boete betreft. De Rechtbank heeft de boete verminderd tot € 1.197.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede mr. [B] en [C] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende dreef in het onderhavige tijdvak (2008 en 2009) een onderneming onder de naam ‘[D] Adviesbureau’. Hij was voorts in dienstbetrekking werkzaam.
2.2
In 2011 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Volgens de bevindingen van de controlerend ambtenaar heeft belanghebbende in 2008 een bedrag van € 50.000 niet als omzet verantwoord in zijn aangiften. Het hierover verschuldigde bedrag aan omzetbelasting bedraagt € 7.983. Voorts heeft belanghebbende volgens de ambtenaar in 2008 ten onrechte een bedrag van € 9.240 aan voorbelasting in aanmerking genomen en in 2009 € 13.418. Tevens heeft belanghebbende volgens de ambtenaar in 2009 ten onrechte toepassing van het nihiltarief geclaimd. De hiermee verband houdende omzetbelasting bedraagt € 8.058.
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende de ‘vereiste aangiften’ niet heeft gedaan en dat de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is. Overeenkomstig de bevindingen van het boekenonderzoek, heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 38.699 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij heeft hij voorts een vergrijpboete van 25% wegens ‘grove schuld’ aan belanghebbende opgelegd (€ 9.674) en heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 2.401.
2.4
In bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente gehandhaafd, doch de boete verminderd tot € 7.952. Daarbij is de Inspecteur voor het jaar 2008 ter zake van de verzwegen omzet uitgegaan van een vergrijpboete van 15% van de nageheven omzetbelasting.
2.5
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende ‘de vereiste aangiften’ niet heeft gedaan, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. In dat bewijs is belanghebbende volgens de Rechtbank niet geslaagd. Daarom heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag (en de beschikking inzake de heffingsrente) in stand gelaten. Met betrekking tot de correcties inzake de voorbelasting en toepassing van het nihiltarief achtte de Rechtbank de Inspecteur niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van ‘grove schuld’ aan de zijde van belanghebbende. In zoverre heeft de Rechtbank de vergrijpboete vernietigd. Met betrekking tot de vergrijpboete inzake de verzwegen omzet achtte de Rechtbank de Inspecteur wel erin geslaagd ‘grove schuld’ aan de zijde van belanghebbende aannemelijk te maken. De Rechtbank heeft een boete van € 1.197 (15% van € 7.983) passend en geboden geacht.
2.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In zijn hogerberoepschrift heeft hij zowel grieven tegen de naheffingsaanslag als tegen de boetebeschikking aangevoerd. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde echter desgevraagd verklaard dat het hoger beroep alleen betrekking heeft op de boetebeschikking. De grieven tegen de naheffingsaanslag heeft hij ondubbelzinnig ingetrokken.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de onderhavige vergrijpboete van € 1.197 te hoog is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert, kort gezegd, tot vermindering van de boete.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In hoger beroep staat voor de omzetbelasting vast dat belanghebbende in 2008 € 50.000 aan omzet niet heeft verantwoord in zijn aangiften. Voorts is het oordeel van de Rechtbank dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de belasting ten bedrage van € 7.983 over deze in 2008 verzwegen omzet van € 50.000 niet is betaald, in hoger beroep niet bestreden.
4.2
In beginsel acht het Hof voor dit vergrijp een boete van 25% van de nageheven belasting passend en geboden. Door uit te gaan van een boete van 15% van de nageheven belasting, zoals de Inspecteur en de Rechtbank hebben gedaan, is naar het oordeel van het Hof te dezen genoegzaam rekening gehouden met de omstandigheid dat met betrekking tot de vaststelling van de belastingschuld sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. In zoverre ziet het Hof, anders dan belanghebbende bepleit, geen aanleiding voor een verdere vermindering van de boete.
4.3
Belanghebbende heeft het Hof voorts verzocht rekening te houden met zijn draagkracht. Belanghebbende heeft daaromtrent echter – noch in de gedingstukken noch ter zitting – iets aangevoerd, zodat het Hof ook in zoverre geen aanleiding ziet voor een verdere matiging van de vergrijpboete.
4.4
Gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld acht het Hof een boete van € 1.197 te dezen passend en geboden voor het vergrijp dat belanghebbende heeft begaan.
slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
26 augustus 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 augustus 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.