In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2013. De rechtbank had geoordeeld dat belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen had ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.302. Na bezwaar van belanghebbende had de Inspecteur de aanslag verminderd tot € 66.434. Belanghebbende had tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur een verweerschrift indiende. De zaak werd behandeld op 26 juni 2014 in Arnhem.
De kern van het geschil betreft de redelijkheid van de schatting van de Inspecteur met betrekking tot de huisvestingskosten van belanghebbende. De Inspecteur had geconcludeerd dat belanghebbende de vereiste aangifte niet had gedaan, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank had deze conclusie bevestigd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
In hoger beroep betwistte belanghebbende de redelijkheid van de schatting van de huisvestingskosten, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet willekeurig had gehandeld. Het Hof stelde vast dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat zijn huisvestingskosten hoger waren dan het door de Inspecteur geschatte bedrag van € 8.793. De huurovereenkomst en de overgelegde huurbetalingskwitanties waren niet voldoende om zijn standpunt te onderbouwen.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 26 augustus 2014, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.