ECLI:NL:GHARL:2014:6699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
1301063
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en omkering van de bewijslast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2013. De rechtbank had geoordeeld dat belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen had ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.302. Na bezwaar van belanghebbende had de Inspecteur de aanslag verminderd tot € 66.434. Belanghebbende had tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur een verweerschrift indiende. De zaak werd behandeld op 26 juni 2014 in Arnhem.

De kern van het geschil betreft de redelijkheid van de schatting van de Inspecteur met betrekking tot de huisvestingskosten van belanghebbende. De Inspecteur had geconcludeerd dat belanghebbende de vereiste aangifte niet had gedaan, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank had deze conclusie bevestigd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

In hoger beroep betwistte belanghebbende de redelijkheid van de schatting van de huisvestingskosten, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet willekeurig had gehandeld. Het Hof stelde vast dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat zijn huisvestingskosten hoger waren dan het door de Inspecteur geschatte bedrag van € 8.793. De huurovereenkomst en de overgelegde huurbetalingskwitanties waren niet voldoende om zijn standpunt te onderbouwen.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 26 augustus 2014, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01063
uitspraakdatum
: 26 augustus 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2013, nummer AWB 12/5468, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor [L](hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.302. Daarbij is voorts heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 974.
1.2
Na tegen deze aanslag en beschikking inzake de heffingrente gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.434 en de heffingsrente tot € 884.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede mr. [B] en [C] namens de Inspecteur.
1.7
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar (2009) een onderneming onder de naam ‘[D] Adviesbureau’. Hij was voorts in dienstbetrekking werkzaam. Zijn werkgever huurde tot 2 februari 2009 een pand aan de [a-straat] 218 te [L]. Daarna huurde de werkgever een pand aan de [b-straat] 259 te [L]. Een deel van beide panden is door de werkgever aan belanghebbende onderverhuurd. In de door belanghebbende in beroep overgelegde huurovereenkomst met betrekking tot het pand aan de [b-straat] 259 is onder meer vermeld dat de huurprijs op jaarbasis € 24.990 bedraagt, ofwel € 2.082,50 per maand en dat belanghebbende voor de eerste termijn € 8.330 is verschuldigd inclusief borg, welk bedrag vóór 2 februari 2009 diende te zijn betaald. In beroep heeft belanghebbende voorts huurbetalingskwitanties overgelegd.
2.2
Belanghebbende heeft op 2 oktober 2010 aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 gedaan, waarin een belastbaar inkomen uit werk en woning is verantwoord van € 14.203. In een bijlage bij de aangifte is een specificatie van de berekende winst uit onderneming over 2009 (-/- € 16.779) vermeld. Daarbij is een bedrag van € 8.793 aan huisvestingskosten in aanmerking genomen. In de aangiften voor de omzetbelasting voor de tijdvakken gelegen in 2009 heeft belanghebbende een omzet verantwoord van € 73.570. In de aangifte IB/PVV 2009 heeft belanghebbende een netto-omzet verantwoord van € 3.215.
2.3
In 2011 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Volgens de bevindingen van de controlerend ambtenaar heeft belanghebbende in 2009 een zeer gebrekkige administratie bijgehouden. Hij beschikte slechts over een in Excel bijgehouden kasadministratie. In die kasadministratie zijn regelmatig bedragen opgenomen die als storting vanuit privé zijn verantwoord. Verder is in de kasadministratie maandelijks een bedrag van € 2.082,50 als betaalde huur verantwoord. De controlerend ambtenaar heeft in het rapport onder meer een winstcorrectie opgenomen van € 70.355, zijnde het verschil tussen de in de aangiften voor de omzetbelasting verantwoorde omzet van € 73.570 en de in aangifte IB/PVV 2009 verantwoorde netto-omzet van € 3.215. Voor wat betreft de kosten van de onderneming is de controlerend ambtenaar onder meer uitgegaan van de in de aangifte genoemde huisvestingskosten van € 8.793.
2.4
Naar aanleiding van de bevindingen van dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende de ‘vereiste aangifte’ niet heeft gedaan en dat de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is. Overeenkomstig de bevindingen van het boekenonderzoek, heeft hij de onderhavige aanslag aan belanghebbende opgelegd.
2.5
In bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd vanwege de toepassing van een - per saldo - hoger bedrag aan zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling.
2.6
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende ‘de vereiste aangifte’ niet heeft gedaan, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. In dat bewijs is belanghebbende volgens de Rechtbank niet geslaagd. De schatting door de Inspecteur achtte de Rechtbank redelijk. Daarom heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
2.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil of de schatting van de Inspecteur op het punt van de huisvestingskosten redelijk is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, kennelijk berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.237.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het oordeel van de Rechtbank, kort gezegd, dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, zodat de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is, wordt door belanghebbende in hoger beroep niet bestreden.
4.2
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de aanslag een redelijke schatting van het inkomen te maken. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en de verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld (HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.3
Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat de Inspecteur, door voor wat betreft de huisvestingskosten van belanghebbende aan te knopen bij diens opgave van die kosten in de bijlage bij zijn aangifte, willekeurig te werk is gegaan.
4.4
Alsdan ligt het op de weg van belanghebbende, nu hij de omvang van de huisvestingskosten betwist, daarvoor het (tegen)bewijs te leveren op de in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde wijze (HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Dit betekent dat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat de huisvestingskosten meer hebben belopen dan het bedrag van € 8.793.
4.5
Met hetgeen belanghebbende daartoe heeft aangevoerd, is hij hierin niet geslaagd. Het - zonder enige nadere toelichting - overleggen van de huurovereenkomst en huurbetalingskwitanties, acht het Hof daartoe niet toereikend. In de eerste plaats sluiten de huurbetalingskwitanties, waarvan niet duidelijk is geworden door wie zij zijn opgemaakt, niet geheel aan bij de huurovereenkomst. Een huurbetalingskwitantie met betrekking tot het bedrag van de eerste termijn van € 8.330 ontbreekt immers. In het licht van (i) de - door belanghebbende niet weersproken - stelling van de Inspecteur dat belanghebbende met een huur van € 2.082,50 per maand meer huur zou betalen dan de hoofdhuurder van het pand (de werkgever) en (ii) de omstandigheid dat de maandhuur voor de onderhuur van het gedeelte van het pand aan de [a-straat] 218 exact gelijk zou zijn aan de maandhuur voor de onderhuur van het gedeelte van het pand aan de [b-straat] 259, acht het Hof in de tweede plaats de huurovereenkomst en betalingskwitanties niet voldoende om geloofwaardig te achten, laat staan om te concluderen dat overtuigend is aangetoond, dat de maandhuur van belanghebbende in 2009 € 2.028,50, althans meer dan € 8.793 zou hebben belopen.
4.6
Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Het is het Hof niet gebleken dat de heffingsrente ten onrechte in rekening is gebracht.
slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
26 augustus 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 augustus 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.