ECLI:NL:GHARL:2014:667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
13/00074
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake lokale heffingen en tenaamstelling van belastingaanslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, één van de erven van de heer [A], tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 november 2012. De heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle had bij afzonderlijke aanslagen de erven van de heer [A] aangeslagen voor het rioolrecht en de onroerende-zaakbelasting voor de belastingjaren 2008, 2009 en 2010. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de rechtbank heeft het beroep van belanghebbende in grote delen niet-ontvankelijk verklaard en enkele beroepen gegrond verklaard, waarbij dwangsommen zijn toegekend.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het Hof heeft op 19 november 2013 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende niet is verschenen. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door mr. [B]. Het Hof heeft de feiten en de standpunten van beide partijen in overweging genomen. De centrale vraag was of de tenaamstelling van de beschikkingen en aanslagen, die luidde ‘de erven van de heer [A]’, juist was.

Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de aanslagen kon opleggen aan ‘de erven van de heer [A]’, aangezien [A] geregistreerd stond als eigenaar van de objecten. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00074
uitspraakdatum:
28 januari 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 november 2012, nummer Awb 11/561 in het geschil tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij afzonderlijke aanslagen d.d. 31 december 2010 (belastingjaar 2008) en 7 januari 2011 (belastingjaar 2009) de erven van de heer [A] voor het object [a-straat] 4 te [Z] aangeslagen voor het rioolrecht. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt op 24 januari 2011, respectievelijk 26 januari 2011. Bij aanslag van 27 februari 2010 (belastingjaar 2010) zijn de erven van de heer [A] aangeslagen voor de rioolheffing. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt op 2 maart 2010.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij in één biljet vervatte beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [a-straat] 4 voor het jaar 2010, per waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld op € 414.000 en de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [a-straat] 2 voor het jaar 2010, per waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld op € 47.000. Tegen deze beschikkingen is door belanghebbende op 22 maart 2010 bezwaar gemaakt. Op hetzelfde biljet zijn de erven van de heer [A] voor het belastingjaar 2010 aangeslagen voor de onroerende-zaakbelasting tot een bedrag van € 665,55. Tegen deze aanslag is door belanghebbende op 2 maart 2010 bezwaar gemaakt.
1.3
De heffingsambtenaar heeft op 23 augustus 2010 uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot het bezwaar gericht tegen de aanslag rioolheffing 2010.
1.3
Bij brief van 16 maart 2011 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank) tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, alsmede tegen de uitspraak op bezwaar van 23 augustus 2010.
1.4
Op 4 april 2011 heeft de heffingsambtenaar een besluit genomen op het bezwaar gericht tegen de aanslag onroerende-zaakbelasting 2010. Op 11 april 2011 heeft de heffingsambtenaar een besluit genomen op het bezwaar gericht tegen de afvalstoffenheffing 2010. Op 15 april 2011 heeft de heffingsambtenaar besluiten genomen op de bezwaren gericht tegen de in onderdeel 1.2 van deze uitspraak genoemde WOZ-beschikkingen.
1.5
De Rechtbank heeft op 1 november 2012, Awb 11/561 uitspraak gedaan. Daarbij is het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 23 augustus 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet-verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. De beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de bezwaren gericht tegen de aanslagen rioolrecht 2008 en 2009 zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn om op deze bezwaren een besluit te nemen nog niet was verstreken ten tijde van het indienen van het beroep. De overige beroepen zijn, voor zover zij waren gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, gegrond verklaard, waarbij de Rechtbank dwangsommen heeft toegekend. Voor zover de overige beroepen geacht moeten worden te zijn gericht tegen de uitspraken op bezwaar genoemd in onderdeel 1.4 van deze uitspraak, heeft de Rechtbank deze ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 19 november 2013 te Arnhem. Belanghebbende is bij aangetekend schrijven van 9 oktober 2013, gericht aan “Mevrouw [X], [a-straat] 4, [Z]”, uitgenodigd de mondelinge behandeling van het beroep op dinsdag 19 november 2013 om 10.45 uur te Arnhem bij te wonen. Blijkens informatie van PostNL (www.tracktrace.nl) is de uitnodiging op 10 oktober 2013 om 11.37 uur aan het genoemde adres uitgereikt en heeft “[X]” voor ontvangst daarvan getekend. De uitnodiging is op 17 oktober 2013 - met een aantal daarop geplaatste opmerkingen – retour gezonden aan het Hof. Op dezelfde dag heeft belanghebbende ook een brief met bijlagen aan het Hof gezonden. Ter zitting van 19  november 2013, is belanghebbende zonder nadere kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. [B].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

Belanghebbende is één van de erven van de heer [A]. [A] was op het moment van opleggen van de aanslagen in het kadaster ingeschreven als de eigenaar van de objecten [a-straat] 2 en 4 te [Z]. Belanghebbende is woonachtig op het adres [a-straat] 4 te [Z].

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil of de tenaamstelling van de beschikkingen en aanslagen voor zover deze luidt ‘de erven van de heer [A]’ juist is.
3.2
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 23 augustus 2010, alsmede de beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de bezwaren gericht tegen de aanslagen rioolrecht 2008 en 2009 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. In hoger beroep is niets naar voren gebracht dat het Hof tot een ander oordeel brengt.
4.2
Met betrekking tot de tenaamstelling heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar deze heeft kunnen opleggen aan ‘de erven van de heer [A]’, nu [A] bij het kadaster geregistreerd stond als eigenaar van dit object. Het Hof neemt de gronden die de Rechtbank voor dat oordeel heeft gegeven over en maakt die tot de zijne.
4.3
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld op te komen tegen de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de afvalstoffenheffing heeft belanghebbende niets aangevoerd dat kan leiden tot een gegrond beroep. Hetzelfde geldt voor de beslissing van de Rechtbank met betrekking tot het toekennen van dwangsommen. Ook in zoverre is het hoger beroep ongegrond.
4.3
Voor zover belanghebbende in hoger beroep bepaalde invorderingskwesties naar voren heeft gebracht, zoals het niet goed hanteren van de beslagvrije voet door de deurwaarder, vragen met betrekking tot het verkeerd uitvoeren van het kwijtscheldingsbeleid van de gemeente Zwolle, of de vraag of bepaalde vorderingen over en weer correct worden verrekend, stelt het Hof vast dat deze niet aan de orde kunnen komen in de onderhavige procedure.
Slotsom
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 januari 2014
De griffier, De voorzitter,
(A.Vellema) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 januari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.