Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[appellante sub 3],
[appellante sub 4],
mr. Ivan Reyns,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep inzake een pachtkwestie tussen broers en zusters. De vader van de partijen had gronden in Nederland en België verpacht aan de geïntimeerde, en na zijn overlijden ontstond er onduidelijkheid over de pachtbetalingen en de tegenprestatie voor het gebruik van een specifiek perceel. De pachtkamer in eerste aanleg had de vordering van de geïntimeerde toegewezen, maar de erven voerden verweer en stelden dat er geen tegenprestatie was overeengekomen voor het gebruik van het perceel. Het hof heeft de feiten uit de eerdere procedure in het incident overgenomen en de relevante documenten en argumenten van beide partijen in overweging genomen.
Het hof concludeert dat de geïntimeerde niet heeft aangetoond dat er een tegenprestatie is overeengekomen voor het gebruik van het perceel. De grieven van de erven zijn in grote lijnen gegrond, vooral omdat de geïntimeerde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. Het hof heeft vastgesteld dat de door de geïntimeerde overgelegde stukken onvoldoende zijn om zijn claims te onderbouwen. De conclusie is dat het hoger beroep slaagt, het vonnis van de pachtkamer wordt vernietigd en de vordering van de geïntimeerde wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familiale relatie tussen de partijen.