Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant],
[appellanten],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellanten onvoldoende hadden getracht een deugdelijke minnelijke regeling te treffen, waarbij de schuldeisers niet naar rato van hun vorderingen zouden worden uitgekeerd. De totale schuldenlast van appellanten bedraagt € 63.897,96, met een aanzienlijke schuld bij de DSB Bank en een kleinere schuld bij PSA Finance Nederland. Appellanten voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet te goeder trouw waren geweest in het ontstaan van hun schulden.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 30 juli 2014, gaven appellanten aan dat zij de auto, die als onderpand diende voor de lening bij PSA, zouden verkopen en de opbrengst aan de schuldeisers zouden besteden. Het hof oordeelde dat appellanten in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoekschrift te goeder trouw waren geweest en dat de afwijzing van de rechtbank niet terecht was. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing voor appellanten, waarbij de zaak werd verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere afdoening.