In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van agrarische bedrijfswoningen, gelegen aan [a-straat] 27, voor het kalenderjaar 2012. De heffingsambtenaar van de gemeente Berkelland had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 159.000, € 121.000 en € 69.000, respectievelijk voor deel 1, deel 2 en deel 3 van de woning. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaken, was het niet eens met deze waardebepaling en had beroep aangetekend bij de rechtbank Gelderland, die de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 18 juni 2014 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de waarden te hoog waren vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met achterstallig onderhoud en de agrarische bestemming van de onroerende zaken. De heffingsambtenaar verdedigde zijn waardebepalingen, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast was geslaagd. Het Hof stelde vast dat de taxatiewijzers die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen rekening was gehouden met de status van Rijksmonument.
Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaken in goede justitie vastgesteld op € 150.000 voor deel 1, € 90.000 voor deel 2 en € 45.000 voor deel 3. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de heffingsambtenaar zijn vernietigd, en de heffingsambtenaar is gelast de betaalde griffierechten aan de belanghebbende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige waardebepaling en de noodzaak voor de heffingsambtenaar om zijn waarderingen goed te onderbouwen.