ECLI:NL:GHARL:2014:6516

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
200.153.509-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake plaatsing gesloten jeugdzorg zonder vereiste verklaring gedragswetenschapper

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de plaatsing van een jeugdige, aangeduid als [verzoeker], in een gesloten jeugdzorg accommodatie. De kinderrechter had eerder op 18 juli 2014 een machtiging verleend voor deze plaatsing, maar het hof oordeelde dat deze machtiging niet rechtsgeldig was verleend. De reden hiervoor was het ontbreken van een verklaring van een gedragswetenschapper die voldeed aan de wettelijke vereisten van artikel 29b lid 5 van de Wet op de Jeugdzorg (WJZ). Het hof benadrukte dat de instemming van een gedragswetenschapper essentieel is voor de rechtmatigheid van een dergelijke vrijheidsontneming, vooral bij minderjarigen.

Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de rechtbank de machtiging niet had mogen verlenen zonder de vereiste verklaring. De rechtbank had de beslissing moeten aanhouden totdat de benodigde instemmingsverklaring was overgelegd. Het hof oordeelde dat de machtiging tot plaatsing in een gesloten jeugdzorg accommodatie een uiterste maatregel moet zijn en dat er onvoldoende mogelijkheden waren benut om de jeugdige in zijn thuissituatie te ondersteunen.

Uiteindelijk vernietigde het hof de beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van het Leger des Heils, Jeugd & Reclassering (LJ&R) tot het verlenen van een machtiging tot plaatsing af. De reeds uitgevoerde plaatsing van [verzoeker] diende onmiddellijk te worden opgeheven. Het hof verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de uitspraak direct effect heeft, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.509/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, C/17/135542/FJRK 14-693)
beschikking van de familiekamer van 14 augustus 2014
inzake
[verzoeker],
thans verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [plaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. C. Niens, kantoorhoudend te Joure,
tegen
Leger des Heils, Jeugd & Reclassering Leeuwarden,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: LJ&R.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende 1],

wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.M. ten Voorde, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 augustus 2014, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van LJ&R tot het verlenen van een machtiging tot plaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg vanaf 18 juli 2014, alsnog wordt afgewezen, althans zodanig te beslissen als het hof in goede justitie zou vermenen te behoren.
2.2
LJ&R heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 5 augustus 2014 een faxbericht van 5 augustus 2014 van mr. Niens;
- op 7 augustus 2014 een faxbericht van 7 augustus 2014 van mr. Niens;
- op 7 augustus 2014 een journaalbericht met bijlage van 6 augustus 2014 van mr. Ten Voorde.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 augustus 2014 plaatsgevonden. Verschenen is [verzoeker], bijgestaan door zijn advocaat. Namens LJ&R is verschenen [A]. Als belanghebbende is verschenen de vader, bijgestaan door mr. T.H. Dijkstra (een kantoorgenote van mr. Ten Voorde). De moeder is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is - in het kader van zijn adviserende taak -, hoewel behoorlijk opgeroepen, - niemand verschenen. Mr. Dijkstra heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotitie. Het hof heeft tijdens de zitting ook met [verzoeker] alleen gesproken. Alleen zijn advocaat en twee leden van de parketpolitie waren hierbij aanwezig.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij beschikking van 5 februari 2014 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, de ondertoezichtstelling van [verzoeker] verlengd ingaande 10 februari 2014 tot 10 februari 2015.
3.2
Op 27 juni 2014 heeft het LJ&R een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank tot machtiging uithuisplaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.3
Bij de stukken in eerste aanleg bevinden zich een indicatiebesluit van de stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, hierna BJZ, van 11 juli 2014 als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”), een verklaring van LJ&R (in mandaat van BJZ) van 10 juli 2014 dat zich hier een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet en een verklaring van 16 juli 2014 van [gedragswetenschapper], gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die heeft verklaard in te stemmen met deze verklaring van de stichting. Uit deze verklaring blijkt dat de gedragswetenschapper geen gesprek met [verzoeker] heeft gehad omdat na uitnodiging van de vader en [verzoeker] voor een gesprek, de vader alleen is verschenen en de vader de keuze heeft gemaakt om [verzoeker] niet mee te nemen, omdat hij een gesprek te belastend voor [verzoeker] vond. De verklaring van de gedragswetenschapper is dan ook gebaseerd op dossieronderzoek en het gesprek met de vader.
3.4
De rechtbank heeft bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking de verzochte machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verleend vanaf 18 juli 2014 tot 18 augustus 2014 en de beslissing voor de overige verzochte duur aangehouden tot de pro forma zitting van 13 augustus 2014 onder opdracht aan LJ&R om uiterlijk 1 augustus 2014 een verklaring van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 29b lid 5 WJZ in te dienen, waarbij de advocaat van [verzoeker] tot 8 augustus 2014 de gelegenheid heeft gekregen schriftelijk te reageren op de door LJ&R ingediende stukken.
3.5
Bij de processtukken bevindt zich voormelde verklaring van de gedragswetenschapper [gedragswetenschapper] van 31 juli 2014, waaruit blijkt dat op 30 juli 2014 een gesprek met [verzoeker] heeft plaatsgevonden.
3.6
[verzoeker] is geplaatst in de gesloten accommodatie [plaats].

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Ingevolge artikel 29b lid 2 WJZ kan een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
4.3
Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.4
Ingevolge artikel 29h lid 3 WJZ bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf.
Instemmingsverklaring gedragswetenschapper
4.5
De primaire grief van [verzoeker] en de vader betreft het ontbreken van een aan de wettelijke vereisten voldoenende verklaring van een gedragswetenschapper. Deze grief slaagt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg niet had mogen afgeven nu er geen sprake was van een verklaring van een gedragswetenschapper die voldoet aan het vereiste in artikel 29b lid 5 WJZ.
4.6
Het bepaalde in artikel 29b lid 5 WJZ dient strikt te worden toegepast nu een plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg een vrijheidsontneming is die een ernstige inbreuk op iemands persoonlijke vrijheid maakt. Juist waar het een minderjarige betreft dient deze inbreuk aan zware zorgvuldigheidseisen te voldoen. De vereiste instemming van een gedragswetenschapper is te rekenen tot deze eisen en maakt rechterlijke toetsing van deze maatregel mogelijk. (Zie ECLI:NL:GHAMS:2013:3877, ECLI:NL:GHSHE:2010:BN5541, ECLI:NL:GHLEE:2008:BF3929). Indien in verband met spoedeisendheid het onderzoek van de minderjarige niet kon worden afgewacht had een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 29cWJZ verzocht kunnen worden zodat de uitzondering als bedoeld in artikel 29c lid 4 van toepassing kan zijn. Nu in dit geval geen sprake was van spoedeisendheid had de rechtbank de beslissing dienen aan te houden tot de vereiste instemmingsverklaring was overgelegd. Door alvast de machtiging te verlenen in afwachting van een tweede instemmingsverklaring die wel aan de wettelijke vereisten voldoet en aldus het gebrek van de instemmingsverklaring te repareren, is sprake van strijd met voornoemde waarborgen.
4.7
Door LJ&R is gewezen op ECLI:NL:GARL:2013:BZ7970 en ECLI:NL:GARN:2010:BN3255 waarin ondanks het niet voldoen aan het vereiste van artikel 29b lid 5 WJZ het afgeven van de machtiging op grond van artikel 29b WJZ wel toelaatbaar werd geacht. Echter in deze zaken weigerde de minderjarige een gesprek met de gedragswetenschapper. [verzoeker] heeft dat gesprek niet geweigerd maar niet kunnen voeren omdat zijn vader besloot hem erbuiten te houden. Niet gebleken is dat de gedragswetenschapper geprobeerd heeft met [verzoeker] zelf contact te zoeken voor een gesprek. Evenmin is gebleken dat LJ&R, toen bleek dat de instemmingsverklaring niet voldeed aan de wettelijke vereisten, heeft getracht een dergelijk gesprek te arrangeren, desnoods rondom de zitting bij de rechtbank waar [verzoeker] immers is verschenen.
4.8
Ten overvloede overweegt het hof het volgende. Een machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg dient een uiterste maatregel te zijn. De maatregel is zeer ingrijpend in het leven van [verzoeker] zeker gezien zijn leeftijd en hetgeen hij heeft meegemaakt aan onveiligheid in zijn gezinssituatie. Juist voor [verzoeker] is van belang dat hij warmte en geborgenheid ervaren kan vanuit die gezinssituatie, waarbij de vader de wil en motivatie heeft deze te geven en daarbij hulpverlening wil aanvaarden, hoe moeilijk ook gezien zijn culturele achtergrond. Het hof is van oordeel dat te snel is overgegaan tot de maatregel van gesloten plaatsing en onvoldoende mogelijkheden zijn benut om met behulp van intensieve hulp vanuit de thuissituatie [verzoeker] weer op het juiste spoor te zetten. Op de zitting van 21 mei 2014 bij de rechtbank is in het kader van een reguliere machtiging uithuisplaatsing deze mogelijkheid van hulp besproken en [verzoeker] een kans geboden. Het door LJ&R aangevoerde omtrent de gebeurtenissen na deze zitting acht het hof niet zodanig dat enkel nog de optie gesloten plaatsing restte. Het opstarten van PMT ging niet vlekkeloos maar er had wel harder aan [verzoeker] getrokken mogen worden. Allerlei andere afspraken in het kader van het hulpverleningsplan kwam [verzoeker] wel na.
Met LJ&R maakt het hof zich wel grote zorgen over [verzoeker]. Het agressieve gedrag van [verzoeker] lijkt een ondertoon van verdriet, onzekerheid en ongewenstheid te hebben. Door zijn externaliserend gedrag veroorzaakt hij in zijn omgeving veel overlast. Mensen op school, van de taxi en in de woonbuurt zien hem als een bedreiging en zijn bang voor [verzoeker]. Er kwamen regelmatig politiemeldingen binnen over voorvallen als vechtpartijen waarbij [verzoeker] aanwezig was. [verzoeker] vindt dat sprake is van overdrijving van zijn aandeel hierin, echter hij was wel steeds van de partij. Duidelijk is dat het zo niet verder kan met [verzoeker] en dat er een aantal zaken flink moeten veranderen, zowel thuis waar het betreft de gezagsrol van de vader als bij [verzoeker] zelf die zijn verleden zal moeten verwerken en hulpverlening zal moeten accepteren. [verzoeker] heeft veel mogelijkheden voor de toekomst, kan goed leren en heeft een doel voor ogen (scheepvaart). [verzoeker] heeft aangegeven in te zien dat het roer om moet, te willen meewerken aan de aangeboden hulpverlening en ook te begrijpen dat hij zelf initiatieven moet nemen hierin. [verzoeker] zal moeten nadenken over waar hij het moeilijk mee heeft, beseffen dat hij hier met gedrag op reageert waardoor hij en anderen in de problemen komen en over een hulpvraag nadenken. De vader, van wie het hof de indruk heeft dat hij het gedrag van [verzoeker] wel als probleem ziet maar nog te veel bagatelliseert door naar anderen te wijzen, zal hulp moeten aanvaarden onder meer om zijn gezagsrol opnieuw in te vullen. Wel ziet het hof als beschermende factor dat de vader een betrokken vader is die het beste voor zijn zoon wil en graag wil meewerken om hem een goede toekomst te geven.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking dient te vernietigen en opnieuw dient te beschikken aldus dat het hof het verzoek zal afwijzen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter waarvan beroep en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van LJ&R tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg af;
verstaat dat de thans op basis van voormelde machtiging ten uitvoer gelegde plaatsing van [verzoeker] onmiddellijk dient te worden opgeheven;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, voorzitter, mr. J.G. Idsardi en mr. D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 augustus 2014 in bijzijn van de griffier.