In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 september 2013 aangevochten, waarin zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De vader stelde dat hij en de moeder niet tijdig waren gehoord en dat de rechtbank Noord-Nederland niet bevoegd was. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging op 7 oktober 2013 is vervallen, omdat de vader niet binnen de gestelde termijn in de gelegenheid was gesteld zijn mening kenbaar te maken. Het hof heeft de tweede primaire grief van de vader gegrond verklaard, maar dit leidde niet tot vernietiging van de beschikking van 23 september 2013. Het hof heeft ook de eerste primaire grief van de vader afgewezen, omdat de kinderrechter terecht bevoegd was om de machtiging te verlenen op basis van de werkelijke verblijfplaats van de minderjarige. De subsidiaire grief van de vader, die betrekking had op de inhoudelijke beoordeling van de machtiging, faalde eveneens. Het hof heeft de verzoeken van de vader om schadevergoeding en een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van belanghebbenden in zaken betreffende minderjarigen en de noodzaak van een zorgvuldige procedure.