ECLI:NL:GHARL:2014:6498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
200.116.786-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van inzage in procesdossier in vrijwaringsprocedure op grond van artikel 843a Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep waarin appellant, vertegenwoordigd door mr. W.E.M. Klostermann, vorderde dat geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, het volledige procesdossier in een vrijwaringsprocedure zou overleggen. Appellant stelde dat hij rechtmatig belang had bij inzage in deze stukken, die betrekking hadden op de rechtsbetrekking tussen hem en geïntimeerde. Geïntimeerde voerde aan dat er sprake was van een fishing expedition en dat appellant geen rechtmatig belang had bij de gevraagde inzage.

Het hof oordeelde dat appellant wel degelijk een rechtmatig belang had bij het verkrijgen van de stukken, aangezien deze relevant waren voor de bewijsvoering in de hoofdzaak. Het hof stelde vast dat de gevraagde stukken voldoende waren afgebakend en in voldoende verband stonden met het geschil. Het hof wees de vordering van appellant toe en gaf geïntimeerde de opdracht om het procesdossier, inclusief alle producties, binnen vier weken aan appellant ter beschikking te stellen. Tevens werd er een dwangsom van € 1.000,- per dag opgelegd voor het geval geïntimeerde niet aan dit bevel voldeed, met een maximum van € 20.000,-.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van inzage in processtukken voor een behoorlijke rechtspleging en bevestigt dat er geen ongeclausuleerd recht op inzage bestaat. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij appellant ook stukken uit de vrijwaringsprocedure kan inbrengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.786/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 172345 / HA ZA 10-788)
arrest van de tweede kamer van 19 augustus 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. W.E.M. Klostermann, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 december 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ter uitvoering van het arrest van 10 december 2013 heeft het hof op
24 februari 2014, 24 april 2014 en 22 juli 2014 getuigen gehoord. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.
1.2
[appellant] heeft bij conclusie van 2 april 2014 een incident opgeworpen strekkende tot afgifte van een rechterlijk bevel tot overlegging van stukken.

2.De verdere beoordeling

In het incident
2.1
[appellant] heeft in het incident gevorderd dat [geïntimeerde] op grond van artikel 843a Rv, onderscheidenlijk artikel 22 Rv het bevel wordt gegeven om het volledige procesdossier in de vrijwaringsprocedure tussen [geïntimeerde] en Bouwbedrijf [X] B.V., inclusief alle producties, onder rolnummer 178452 / HA ZA 10-1588, aan [appellant] ter hand te stellen en in het geding te brengen, binnen twee weken nadat het bevel hiertoe gegeven is, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft te voldoen aan dit bevel.
2.2
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat hij inzage heeft gehad in het bouwdossier van Bouwbedrijf [X] en dat hem daaruit is gebleken dat [geïntimeerde] wel degelijk intensief betrokken is geweest bij het ontwerp van de "klosjes‑oplossing". Volgens hem blijkt uit die stukken zelfs dat er een ontwerptekening is van [geïntimeerde] van april 2004. Ten behoeve van de hem in de hoofdzaak opgedragen bewijsvoering heeft hij dan ook een evident belang bij kennisneming van de processtukken met de bijbehorende producties in de procedure tussen Bouwbedrijf [X] en [geïntimeerde], zo heeft [appellant] gesteld.
2.3
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van [appellant]. Zij heeft betwist dat [appellant] een rechtmatig belang heeft bij inzage van het volledige procesdossier, dat de vordering van [appellant] voldoende bepaald is, dat de stukken zien op een rechtsbetrekking waarin [appellant] partij is en dat zij de stukken, meer in het bijzonder een door [appellant] genoemde ontwerptekening niet onder zich heeft.
2.4
Het hof stelt voorop dat aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a Rv een drietal cumulatieve voorwaarden is verbonden. De eiser dient een rechtmatig belang te hebben bij inzage of afgifte van de desbetreffende bescheiden, het moet gaan om bepaalde bescheiden en de bescheiden moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin eiser partij is. Mocht aan deze voorwaarden zijn voldaan dan kan degene die de bescheiden onder zich heeft niettemin op grond van gewichtige redenen of omdat inzage onnodig is voor een behoorlijke rechtspleging inzage in de betrokken bescheiden weigeren. Er bestaat derhalve geen ongeclausuleerd recht op inzage dan wel afgifte op grond van deze bepaling.
2.5
Het staat als onweersproken vast dat naar aanleiding van het geschil in de hoofdzaak tussen [appellant] en [geïntimeerde] een vrijwaringsprocedure is gevoerd tussen [geïntimeerde] en Bouwbedrijf [X].
2.6
In de hoofdzaak is [appellant] bij arrest van 10 december 2013 belast met het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat [geïntimeerde] het architectenbureau [Y] en/of Bouwbedrijf [X] heeft geadviseerd over de gewijzigde uitvoering van de balkenconstructie onder de vloer van de eerste verdieping van de woning [adres] te [woonplaats] met behulp van klossen.
2.7
[appellant] wil het hem opgedragen bewijs leveren met behulp van stukken die zich bevinden in het procesdossier in de vrijwaringsprocedure. Voor het bestaan van die stukken stelt hij aanwijzingen te hebben gevonden in het bouwdossier van Bouwbedrijf [X] dat hem door de curator in het faillissement van Bouwbedrijf [X] ter inzage is gegeven.
2.8
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] daarmee een voldoende belang bij inzage in het procesdossier in de vrijwaringsprocedure tussen [geïntimeerde] en Bouwbedrijf [X]. Weliswaar heeft [appellant] inzage gehad in het bouwdossier van Bouwbedrijf [X], maar dat neemt niet weg dat het voor [appellant] van belang kan zijn kennis te nemen van het procesdossier om de status en het belang van de stukken die hij heeft aangetroffen in het bouwdossier nader te kunnen duiden.
2.9
Voorts hebben de stukken waarvan [appellant] inzage verlangt mede betrekking op de rechtsbetrekking tussen hem en [geïntimeerde], want ook in de procedure tussen [geïntimeerde] en Bouwbedrijf [X] draait het om de vraag of [geïntimeerde] al dan niet betrokken is geweest bij de oplossing met de klossen. In het kader van dit verzoek is, anders dan [geïntimeerde] heeft betoogd, niet van belang of [geïntimeerde] en Bouwbedrijf [X] al dan niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [appellant] stelt te hebben ondervonden en of [geïntimeerde] en Bouwbedrijf [X] al dan niet in een bouwcombinatie hebben samengewerkt.
2.1
Het hof acht de vordering tot inzage in het procesdossier, inclusief alle producties, voldoende bepaald. Het betreft stukken, die naar herkomst, aard en aantal voldoende zijn afgebakend en die in voldoende verband staan met het geschil in de hoofdzaak. Of de ontwerptekening waarop [appellant] doelt ook werkelijk in het procesdossier is opgenomen zal blijken na het verstrekken van inzage in dat dossier, terwijl in het geval zich in het procesdossier een ontwerptekening bevindt in de hoofdzaak zal moeten worden beantwoord of die ontwerptekening ook werkelijk door [geïntimeerde] is gemaakt.
2.11
Aangezien gewichtige redenen die aan inzage in het procesdossier in de weg staan zijn gesteld noch anderszins zijn gebleken, zal het hof de vordering [appellant] toewijzen in de hierna te vermelden vorm.
2.12
Het hof zal bevelen dat [geïntimeerde] het procesdossier, inclusief alle producties, in de vrijwaringsprocedure tussen [geïntimeerde] en Bouwbedrijf [X] aan [appellant] in afschrift ter beschikking dient te stellen. Het hof zal hieraan, mede in aanmerking genomen de vakantieperiode, een termijn verbinden van 4 weken na dagtekening van dit arrest.
Aan het bevel zal een dwangsom worden gekoppeld van € 1.000,- per dag dat [geïntimeerde] na ommekomst van de termijn van vier weken in gebreke blijft aan het bevel te voldoen, tot een maximum van € 20.000,-.
Het hof wijst er op dat de kosten voor het verstrekken van een afschrift op grond van artikel 843a lid 1 Rv voor [appellant] zijn.
Slotsom
2.13
De incidentele vordering van [appellant] zal worden toegewezen op de wijze als hiervoor omschreven. De kosten van de procedure in het incident zullen bij de afwikkeling van de hoofdzaak worden meegenomen.
In de hoofdzaak
2.14
De zaak zal in de hoofdzaak op de rol van
28 oktober 2014worden geplaatst voor het nemen van een conclusie na getuigenverhoor aan de zijde van [appellant], waarbij door [appellant] ook eventueel stukken uit de vrijwaringsprocedure tussen [geïntimeerde] en Bouwbedrijf [X] in het geding kunnen worden gebracht en bij de beschouwingen kunnen worden betrokken.
2.15
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident
beveelt dat [geïntimeerde] binnen een termijn van vier weken na dagtekening van dit arrest aan [appellant] een afschrift dient te verstrekken van het procesdossier, inclusief alle producties, in het vrijwaringsgeschil tussen [geïntimeerde] en Bouwbedrijf [X], op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [geïntimeerde] na ommekomst van de termijn van vier weken niet aan dit bevel voldoet, tot een maximum van € 20.000,-;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofzaak
bepaalt dat de zaak wordt geplaatst op de rol van dinsdag
28 oktober 2014voor het nemen van een conclusie na getuigenverhoor aan de zijde van [appellant]
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffer in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 augustus 2014.