ECLI:NL:GHARL:2014:6415

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
200.144.912-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontheffing van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, [kind]. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen. De rechtbank had de ouders ontheven van het gezag over [kind] en Bureau Jeugdzorg (BJZ) tot voogd benoemd. De vader stelde dat hij in staat was om de zorg voor [kind] op zich te nemen, maar het hof oordeelde dat hij ongeschikt en onmachtig was om deze verantwoordelijkheid te dragen. Het hof baseerde zijn oordeel op de specifieke behoeften van [kind], die gediagnosticeerd was met het syndroom van Asperger en die een veilige en gestructureerde opvoeding nodig had. De vader had in het verleden instabiele periodes gekend en was niet in staat om de benodigde structuur en voorspelbaarheid te bieden. Het hof benadrukte dat het belang van [kind] voorop staat en dat de veilige hechting die hij had ontwikkeld in het pleeggezin van groot belang was voor zijn verdere ontwikkeling. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij de ontheffing van het gezag werd bevestigd, en benadrukte dat de vader, ondanks de ontheffing, altijd een belangrijke rol in het leven van [kind] zou blijven spelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.144.912/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/353086/FL RK 13-21886)
beschikking van de familiekamer van 22 juli 2014
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.J. Walrave, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Regio Midden-Nederland, locatie Lelystad,
gevestigd te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Bureau Jeugdzorg Flevoland,

gevestigd te Lelystad,
hierna te noemen: BJZ,
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.A.M. Rademaker-Ramaekers, kantoorhoudend te Lelystad;
3. [de pleegouders],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 6 januari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 april 2014, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen.
2.2
Bij brief van 15 mei 2014, ingekomen ter griffie van het hof op 16 mei 2014, heeft de raad het hof bericht dat geen verweerschrift zal worden ingediend en dat ter zitting verweer zal worden gevoerd.
2.3
Ter griffie van het hof is voorts op 30 april 2014 binnengekomen een journaalbericht met bijlage van mr. Walrave van 29 april 2014.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 juli 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. Walrave en de heer [namens de raad] namens de raad. Namens BJZ is verschenen de heer [namens BJZ]. Voorts zijn de pleegouders verschenen. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Mr. Walrave heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie die tot 2006 tussen de vader en de moeder heeft bestaan is [in 2003] geboren de minderjarige [kind] (verder te noemen: [kind]). De vader heeft [kind] erkend en de ouders waren van 23 februari 2004 tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk met het gezag over [kind] belast. Bij de bestreden beschikking zijn de ouders ontheven uit het gezag, waartegen de moeder geen hoger beroep heeft ingesteld.
3.2
[kind] is vanaf 20 oktober 2009 onder toezicht gesteld van BJZ en uit huis geplaatst. Hij verblijft sindsdien bij de pleegouders.
3.3
Op basis van de bevindingen van het raadsonderzoek, neergelegd in een rapport van 17 september 2013, heeft de raad de rechtbank op 19 september 2013 verzocht de ouders gedwongen te ontheffen van het ouderlijk gezag over [kind] en BJZ tot voogd over [kind] te benoemen.
3.4
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de ouders ontheven van het gezag over [kind] en BJZ tot voogd over [kind] benoemd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.3
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat gedurende langere tijd niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.4
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat [kind] een beschadigd kind is, dat is opgegroeid in een onveilige omgeving. In 2009 is [kind] uit huis geplaatst in het (perspectiefbiedend) pleeggezin waar hij thans nog altijd verblijft. In dit pleeggezin heeft [kind] een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Begin 2012 is [kind] door [instantie] gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger. [kind] vindt het moeilijk om over zijn emoties te praten en trekt zich dan terug in zijn eigen wereld. Ook heeft hij een duidelijke fixatie op details en kan hij zich moeilijk concentreren. Wanneer er veranderingen in zijn vaste routine komen, levert dit bij [kind] weerstand op en in nieuwe situaties is hij faalangstig en onzeker. Verder heeft [kind] moeite om contact te maken met leeftijdsgenootjes.
4.5
De vader stelt zich op het standpunt dat hij niet ongeschikt en onmachtig is om de verzorging en opvoeding van [kind] op zich te nemen. Hij voert daartoe aan dat hij de eerste vier jaar van [het kinds] leven ook voor [kind] heeft gezorgd en dat hij deze opvoeding en verzorging, indien nodig, weer op zich zou kunnen nemen.
4.6
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de vader in het verleden instabiele periodes heeft gekend. De vader heeft om hem moverende redenen zelf afstand van de moeder en [kind] genomen, terwijl hij wist dat de moeder niet bij machte was om de opvoeding en verzorging van [kind] op verantwoorde en veilige wijze alleen ter hand te nemen. Hoewel de vader stelt dat hij thans weer in staat is om de zorg voor [kind] op zich te nemen, is het hof daarvan onvoldoende overtuigd geraakt. Uit het raadsrapport van 2 augustus 2013 komt naar voren dat [kind] specifieke eisen aan zijn opvoeders stelt vanwege het feit dat hij het syndroom van Asperger heeft. Om voldoende toe te komen aan zijn ontwikkelingstaken, is [kind] gebaat bij veel structuur en een voorspelbare opvoedomgeving. De vader is naar het oordeel van het hof onvoldoende in staat om hem deze structuur en voorspelbare opvoedomgeving te bieden, terwijl vast staat, zoals door de vader ook wordt erkend, dat de pleegouders hiertoe wel in staat zijn. Blijkens het raadsrapport verloopt de communicatie tussen de vader en [kind] af en toe moeizaam, waarbij de vader niet in staat is om zich te verplaatsen in de ontwikkelbehoeftes van [kind]. De vader vraagt in de omgang soms te veel van [kind] en laat daarmee zien dat hij niet altijd voldoende in staat is om de omgangsmomenten aan te passen aan de voorspelbaarheid die [kind] nodig heeft. Ook heeft de vader enige sturing nodig om de omgangsmomenten op een goede manier te laten verlopen. Zo vergeet hij soms waar en wanneer hij met [kind] heeft afgesproken. Hoewel de vader stelt dat hij eerder ook goed voor [kind] heeft kunnen zorgen, betreft dit de periode tot [het kinds] vierde levensjaar, waarin andere eisen aan [het kinds] opvoeders werden gesteld dan de eisen die thans in verband met [het kinds] specifieke problematiek worden gesteld. De vader heeft bovendien blijkens het raadsrapport slechts een beperkt netwerk. Het vorenstaande in aanmerking genomen, is het hof met de raad van oordeel dat de vader ongeschikt en onmachtig is om de verzorging en opvoeding van [kind] met zijn specifieke problematiek op zich te nemen. Voor een onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de vader, zoals door de vader verzocht, ziet het hof geen aanleiding.
4.7
Het hof is voorts, anders dan de vader, van oordeel dat het belang van [kind] zich niet verzet tegen een ontheffing. [kind] woont sinds zijn zesde levensjaar in het pleeggezin, heeft zich daar goed gehecht en heeft een band opgebouwd met de gezinsleden. Deze veilige hechting maakt dat [kind] een goede persoonlijkheidsontwikkeling doormaakt. Het hof is met de raad van oordeel dat de rust, duidelijkheid, structuur, voorspelbaarheid en veiligheid voor [kind] bestendigd en vergroot dienen te worden, zodat hij zich zo goed mogelijk kan ontwikkelen. Het voortbestaan van de maatregel van ondertoezichtstelling zou tot gevolg hebben dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing jaarlijks dienen te worden verlengd, hetgeen daar niet aan bijdraagt. [kind] zal immers vanaf het moment dat hij 12 jaar oud wordt jaarlijks in de procedures worden betrokken. Naar het oordeel van het hof weegt in casu het belang van [kind] bij duidelijkheid en zekerheid over zijn toekomstperspectief zwaarder dan het belang van de vader bij voortzetting van het ouderlijk gezag. Voor zover de vader stelt dat hij duurzaam bereid is om [kind] in het pleeggezin te laten opgroeien, staat deze duurzame bereidheid daarom niet aan een gedwongen ontheffing in de weg.
4.8
Het vorenstaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat voldoende gebleken is dat de - in beginsel tijdelijke - maatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing - door de onmacht van zowel de vader als de moeder om hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende zijn en zijn geweest om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Aan de wettelijke vereisten voor de ontheffing van de vader uit het ouderlijk gezag over [kind] is derhalve voldaan en het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het onderhavige hoger beroep onderworpen.
4.9
Het hof wenst ten overvloede nog op te merken dat het feit dat de vader van het gezag over [kind] is ontheven niet met zich brengt dat hij voor [kind] minder belangrijk is. Immers, de vader zal ondanks de ontheffing altijd de vader van [kind] blijven. Het is voor [kind] van groot belang dat de vader een belangrijke rol in zijn leven blijft vervullen als ouder, zij het op afstand.
De slotsom
4.1
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen.
De beslissing:
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 6 januari 2014 waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, voorzitter, A.H. Garos en D.J. Buijs en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 juli 2014 in bijzijn van de griffier.