ECLI:NL:GHARL:2014:6360

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
200.152.975-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder met verslavingsprobleem veroorzaakt overlast en ontruiming in kort geding

In deze zaak gaat het om een huurder met een verslavingsprobleem die overlast veroorzaakt in zijn woning. De huurder, hierna [appellant], heeft van 1 juli 1990 tot 1 maart 2012 een woning gehuurd van de rechtsvoorganger van Stichting Ymere. Door zijn verslavingsproblematiek heeft hij in en rondom de voormalige woning overlast veroorzaakt, wat leidde tot het beëindigen van de huurovereenkomst. In het kader van een tweede kans beleid is de huurder een nieuwe woning aangeboden, onder de voorwaarde dat hij zich laat behandelen voor zijn verslavingsprobleem. Na een opname van ongeveer een half jaar en ambulante hulpverlening, werkt de huurder onvoldoende mee, waarna de hulpverlening wordt beëindigd. Vervolgens veroorzaakt hij opnieuw overlast, wat leidt tot een vordering tot ontruiming door de verhuurder in kort geding. De kantonrechter oordeelt dat de huurder opnieuw ernstige overlast veroorzaakt en wijst de vordering tot ontruiming toe. In hoger beroep wordt het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de huurder in verregaande mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij structureel ernstige overlast veroorzaakt aan een andere huurder van Ymere, wat in strijd is met zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het hof wijst de grieven van de huurder af en bevestigt de ontruiming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.975/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3070831 MV EXPL 14-111)
arrest in spoed kort geding van de eerste kamer van 12 augustus 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.M.L. van der Schot-Schröder, kantoorhoudend te Hilversum, die ook heeft gepleit,
tegen
Stichting Ymere,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Ymere,
advocaat: mr. T. de Nijs, kantoorhoudend te Woerden, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het tussen partijen gewezen vonnis van 27 juni 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Almere (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 21 juli 2014 (met grieven en producties en houdende verzoek tot schorsing van de executie);
- de memorie van antwoord d.d. 5 augustus 2014 (met producties);
- het op verzoek van [appellant] gehouden pleidooi van 6 augustus 2014, waarbij van beide zijden pleitnotities en door [appellant] twee vooraf toegezonden producties zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald op het pleitdossier.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"
dat het gerechtshof, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis in kort geding zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • het gevorderde van Ymere af te wijzen en derhalve de ontruimingsvordering van Ymere af te wijzen;
  • indien uw gerechtshof toch zal oordelen dat de ontruimingsvordering dient te worden toegewezen deze ontruiming toe te wijzen op een veel langere termijn dan 4 weken dan wel een op een door het gerechtshof in goede justitie te bepalen andere termijn;
  • Ymere te veroordelen in de kosten van beide instanties."

3.De feiten

3.1
Tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten is geen grief gericht. Ook overigens is niet van bezwaar tegen die feitenvaststelling gebleken. Samen met wat in hoger beroep, mede gelet op de overgelegde en niet weersproken stukken, tussen partijen is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.
3.2
[appellant] (geboren op [geboortedatum 1]) heeft van 1 juli 1990 tot 1 maart 2012 van (de rechtsvoorgangster van) Ymere de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de voormalige woning) gehuurd.
3.3
[appellant] heeft een (alcohol- en drugs)verslavingsprobleem en heeft in en rondom de voormalige woning overlast veroorzaakt, hetgeen tot het einde van de huurovereenkomst betreffende die woning heeft geleid. (De rechtsvoorganger van) Ymere heeft eind 2010/begin 2011 [appellant] aangemeld bij het regionale “Tweede Kans traject”. Dit betreft een traject dat door de gezamenlijke regionale corporaties, samen met de hulpverlenende instanties en de gemeentes in de Gooi- en Vechtstreek, is ontwikkeld ten behoeve van een tweede kans voor burgers die vanwege overlast en/of huurschuld dreigen te worden uitgezet. [appellant] heeft zich bereid verklaard dit traject te volgen.
3.4
In het kader van het Tweede Kans traject is [appellant] vanaf 9 januari 2012 tot 21 maart 2012 voor zijn verslavingsprobleem opgenomen geweest in de kliniek [kliniek]. Wegens agressief gedrag richting personeel is hij daar ontslagen. Daarna is [appellant] opgenomen op de afdeling [X] van GGZ Centraal te [plaats]. Daaruit is hij op 15 juni 2012 ontslagen, waarna ambulante ondersteuning van onder meer [kliniek] (hierna: [kliniek]) is gevolgd.
3.5
Gedurende de opname voor zijn verslavingsprobleem heeft [appellant] op 1 maart 2012 in het kader van het voormelde Tweede Kans traject zowel een huurovereenkomst met (de rechtsvoorganger van) Ymere als een begeleidingscontract met [kliniek] ondertekend. In de huurovereenkomst is onder meer opgenomen dat het begeleidingscontract een onlosmakelijk deel uitmaakt van de huurovereenkomst (artikel 1.11) en dat [appellant] zich jegens (de rechtsvoorganger van) Ymere verplicht tot juiste en volledige nakoming van het begeleidingscontract (artikel 1.13). In het begeleidingscontract is onder meer opgenomen dat het begeleidingscontract een onlosmakelijk onderdeel is van de huurovereenkomst (artikel 3 onder het kopje “overige bepalingen”).
3.6
In de huurovereenkomst is met ingang van 1 maart 2012 aan [appellant] in huur gegeven de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde) tegen een aanvangshuurprijs inclusief bijkomende leveringen en diensten van € 383,27 per maand. Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte (hierna: algemene huurvoorwaarden) van toepassing verklaard. In artikel 7.6 van de algemene huurvoorwaarden is kort gezegd bepaald, dat de huurder er voor zorg draagt dat door hem geen overlast of hinder wordt veroorzaakt aan omwonenden. Onder overlast wordt iedere vorm van overlast verstaan, zoals geluidsoverlast en overlast als gevolg van bijvoorbeeld alcohol- en drugsgebruik in of nabij het gehuurde. Voorts heeft de huurder op grond van artikel 7.11 van de algemene huurvoorwaarden de tuin goed en in redelijke staat te onderhouden.
3.7
In het begeleidingscontract is onder meer bepaald, dat [kliniek] zorg draagt voor de begeleiding bij het zelfstandig wonen in het gehuurde en dat zij daartoe een begeleidingsplan zal opstellen. [appellant] heeft zich verplicht deze begeleiding te accepteren. [kliniek] heeft het recht het begeleidingscontract met onmiddellijke ingang op te zeggen als zij van oordeel is dat [appellant] voor begeleiding ongeschikt is gebleken (artikel 2 onder het kopje “beëindiging van de begeleiding”).
3.8
Na het ontslag uit de afdeling [X] van GGZ Centraal te [plaats] op 15 juni 2012 heeft [appellant] het gehuurde betrokken.
3.9
Het gehuurde maakt deel uit van een pand dat uit twee woonlagen bestaat. Het gehuurde wordt van overige aanpalende (huur)woningen gescheiden door twee geschakelde garages of de tuin. [appellant] bewoont de benedenwoning. In de woning boven [appellant] met als adres [adres 3] woont [Y] (geboren op [geboortedatum 2]). Vóór 1990 heeft [Y] ook al eens enige jaren nabij [appellant] gewoond. [appellant] had toen een woning schuin boven hem. [Y] is daar toen vanwege door [appellant] veroorzaakte overlast vertrokken en verhuisd naar zijn huidige woning.
3.1
De ambulante ondersteuning is door de hulpverleners tussentijds geëvalueerd op 9 juli 2012, 20 augustus 2012, 29 oktober 2012 en 15 januari 2013. Er werd geconstateerd dat [appellant] onvoldoende aan de gemaakte afspraken meewerkte, waarna met instemming van alle hulpverleners op 25 februari 2013 is besloten het Tweede Kans traject te beëindigen.
3.11
De heer [Y] heeft diverse keren bij Ymere geklaagd over van zijn onderbuurman ondervonden overlast.
3.12
In de – ongedateerde – verklaring van de wijkagent [Z] is onder andere het volgende opgenomen:
“Ik ben in mijn functie als wijkagent al 4 jaar bezig met [appellant]. [appellant] pleegt stelselmatig overlast. Hij veroorzaakt dan overlast in de vorm van schreeuwen, mensen bedreigen. [appellant] heeft een chronisch alcohol probleem en heeft medicijnen nodig om normaal te functioneren. [appellant] heeft van verschillende hulpverlenende instanties hulp. [appellant] heeft afgelopen 4 jaar steeds overlast veroorzaakt. Hij heeft zijn vorige woning zo ernstig vervuild dat politie, woningbouw en gemeente zijn huis hebben moeten ontruimen om gezondheidsrisico voor de direct omwonenden. In zijn woning was tot aan het plafond huisvuil opgestapeld. [appellant] heeft een verzamel drang. Hierdoor neemt hij allemaal straatvuil mee zijn woning in waardoor ernstige vervuiling ontstaat.
Nadat zijn woning was ontruimd en schoongemaakt in 2012, heeft [appellant] een nieuwe kans en woning gekregen. Hij moest verplicht een traject volgen om van zijn alcohol en drugs verslaving af te komen. Ook kreeg [appellant] toen een andere woning.
Het is na deze verhuizing niet verbeterd. Zijn nieuwe woning werd al snel weer net zo vuil als zijn eerdere woning. Ook zijn gedrag veranderde niet. Stelselmatig komt [appellant] in aanraking met de politie in verband met bedreiging, overlast, vernieling. Ik ben in mijn functie als wijkagent vaak benaderd door omliggende buren omdat zij zich niet veilig voelden bij [appellant] in de buurt, dit omdat [appellant] vaak overlast veroorzaakt door onder andere hard te schreeuwen en mensen uit te schelden. Ik ben in mijn functie als wijkagent diverse keren bij [appellant] langs geweest, alleen of samen met mevrouw [Q] van de woningbouw in [woonplaats] om een gesprek met [appellant] te voeren. [appellant] wilde ons dan niet binnen laten en wilde geen gesprek. Ik ben van mening dat de omwonenden van [appellant] ernstige overlast ondervinden van [appellant].”
3.13
Bij aangetekende en gewone post verzonden brief van 18 april 2014 heeft de gemachtigde van Ymere aan [appellant] bericht dat zij het voornemen heeft een ontruimingsprocedure tegen hem te starten. Dit heeft zij gebaseerd op - kort gezegd - de grond dat het Tweede Kans traject door [kliniek] is afgebroken vanwege de weigering van [appellant] om de aangeboden hulp en begeleiding te accepteren alsmede op de grond dat [appellant] ernstige overlast aan omwonenden toebrengt en het gehuurde ernstig heeft vervuild en verwaarloosd. [appellant] heeft geen gebruik gemaakt van de in de brief geboden mogelijkheid om de huurovereenkomst op te zeggen.

4.De beoordeling en beslissing in eerste aanleg

4.1
De kantonrechter heeft [appellant] bij vonnis van 27 juni 2014 veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen 4 weken na betekening van het vonnis en tot betaling van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen. De kantonrechter heeft daartoe, samengevat, het navolgende overwogen.
4.2
De kantonrechter acht in overweging 4.3. van het vonnis aannemelijk dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat de huurovereenkomst wegens de beëindiging van het begeleidingscontract zal worden ontbonden. Het spoedeisend belang bij een ontruiming op deze grond ontbreekt volgens de kantonrechter, zodat de ontruimingsvordering op deze grond wordt afgewezen.
4.3
In de overwegingen 4.4., 4.5. en 4.6. oordeelt de kantonrechter dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] ernstige overlast toebrengt aan [Y] die een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De situatie is zodanig dringend dat volgens de kantonrechter van Ymere niet gevergd kan worden de uitspraak van de bodemrechter af te wachten.

5.De beoordeling van de vordering tot schorsing van de executie en de grieven

5.1
Het vonnis van de kantonrechter, waarin [appellant] is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, is op 10 juli 2014 aan hem betekend onder de aanzegging dat de gedwongen ontruiming door de deurwaarder bij niet vrijwillige ontruiming op 14 augustus 2014 zal plaatsvinden. [appellant] heeft kennelijk met het oog op artikel 351 Rv schorsing van de executie van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis voor de duur van dit hoger beroep gevorderd. Bij een beslissing op deze incidentele vordering heeft [appellant] geen belang meer nu heden en daarmee voor de aangekondigde datum van ontruiming in hoger beroep arrest wordt gewezen.
5.2
In de memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven ontwikkeld, waarbij [appellant] opkomt tegen de oordelen die de kantonrechter in de overwegingen 4.5 en 4.6 van het bestreden vonnis heeft gegeven.
In de memorie van grieven heeft [appellant] geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in overweging 4.3 van het vonnis. In deze overweging heeft de kantonrechter voorshands geoordeeld, dat [appellant] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit het begeleidingscontract ten gevolge waarvan het begeleidingscontract is geëindigd en dat deze omstandigheid een tekortkoming van artikel 1.13 van de huurovereenkomst oplevert op grond waarvan de rechter in de bodemprocedure naar verwachting de huurovereenkomst zal ontbinden. De ontruiming in kort geding op deze grond heeft de kantonrechter bij gebreke van spoedeisend belang afgewezen.
Voor zover [appellant] bij pleidooi een grief heeft geformuleerd tegen het oordeel dat hij ten aanzien het begeleidingscontract verwijtbaar heeft gehandeld en dat het beëindigingscontract op grond van een tekortkoming van [appellant] is geëindigd, heeft Ymere daartegen ter zitting bezwaar gemaakt. De zogeheten twee conclusie regel brengt met zich dat in hoger beroep bij de eerste memorie alle grieven dienen te worden geformuleerd (zie onder meer HR 11 november 1983, NJ 1984, 298 en HR 26 april 1991, NJ 1992, 407). Nu niet gesteld of gebleken is dat één van de uitzonderingen op deze in beginsel strakke regel van toepassing is, zal het hof op deze eerst bij pleidooi voorgedragen grief geen acht slaan.
5.3
Met de
grieven 2 en 3komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter in de overwegingen 4.5 en 4.6 van het vonnis dat voorshands aannemelijk is dat [appellant] overlast aan [Y] toebrengt in zodanige mate dat naar verwachting de rechter in de bodemprocedure de huurovereenkomst op deze grond zal ontbinden en dat het gerechtvaardigd is vooruitlopend op die beslissing in kort geding de vordering tot ontruiming toe te wijzen.
5.4
Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd leidt het hof het navolgende af.
Ymere is eveneens de verhuurder van de woning boven het gehuurde die door [Y] wordt bewoond. [Y] beschrijft in handgeschreven brieven van 25 maart 2014 en 20 mei 2014 aan de hand van concrete incidenten, gerangschikt naar data, de overlast die hij van [appellant] ondervindt. Het gaat daarbij niet alleen om geluidsoverlast doordat [appellant] schreeuwt, zijn honden blaffen en de muziek hard staat, maar ook om bedreigingen aan de voordeur en het intrappen van de ingangsdeur. Op 18 maart 2014 heeft [Y] tegen [appellant] aangifte van vernieling van het raam van zijn voordeur gedaan. Uit de e-mail van brigadier [R] van 19 maart 2014 blijkt dat [appellant] daarop is aangehouden. Die dag, 19 maart 2014, heeft [Y] vervolgens tegen [appellant] aangifte wegens bedreiging gedaan. In de aangifte verklaart [Y] dat [appellant] hem op 5 maart 2014 tot tweemaal toe de weg naar en van zijn woning heeft versperd, dicht tegenover hem is gaan staan, naar hem heeft geschreeuwd en dreigend een kniptang boven zijn hoofd heeft gehouden.
Uit de overgelegde registraties in het politiebestand blijkt dat politieagenten in ieder geval op 14 mei 2014 en 30 juli 2014 hebben geconstateerd dat [appellant] in het gehuurde schreeuwde en dat hij op dat moment niet aanspreekbaar was. Op 30 juli 2014 is tegen [appellant] ook een proces-verbaal voor het verstoren van de nachtrust opgemaakt.
Ymere heeft de aan [appellant] verweten gedragingen van overlast jegens [Y] verder onderbouwd door over te leggen de reeks van klachten van overlast in de voormalige woning waaruit is gebleken dat [appellant] (mede) door zijn alcohol- en drugsverslaving niet in staat was zelfstandig zich als goed huurder te gedragen en hij daarvoor begeleiding nodig had. Die begeleiding is hem geboden in het kader van het Tweede Kans traject. Na de opname in klinieken van [kliniek] en GGZ Centraal in de periode vanaf 9 januari 2012 t/m 15 juni 2012 is [appellant] in het gehuurde gaan wonen met begeleiding van [kliniek]. Uit de overgelegde verslagen blijkt dat [appellant] zich niet tot onvoldoende aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en tegen zijn hulpverleners is uitgevallen, waarna [kliniek] na ruim een half jaar de begeleiding heeft beëindigd. Dit maakt aannemelijk dat [appellant] in 2013 en 2014 in zijn gedrag in de voormalige woning is teruggevallen. Dit wordt ondersteund door de overgelegde verklaringen van wijkagent [Z], die ter zitting van het hof aanwezig was en dat heeft bevestigd.
5.5
[appellant] veronderstelt dat de aan hem verweten gedragingen louter en alleen zijn gebaseerd op de verklaringen van zijn bovenbuurman [Y]. Deze veronderstelling is onjuist. Ook politieagenten, waaronder de wijkagent, hebben verschillende aan [appellant] verweten gedragingen vastgesteld.
Voorts heeft [appellant] verklaringen van andere bewoners uit met name de [straat] overgelegd, waarin wordt verklaard dat zij van [appellant] geen overlast ervaren. Die verklaringen doen aan de aan [appellant] verweten gedragingen niet af. Zo gaan die bewoners niet in op aan [appellant] verweten concrete gedragingen tegen zijn directe omwonende [Y], zodat die verklaringen in ieder geval die gedragingen niet weerspreken. Voorts maken verschillende bewoners bij hun verklaring de aantekening dat [appellant] hulp nodig heeft. Daaruit kan worden afgeleid dat ook die omwonenden afwijkend gedrag ervaren waarvoor [appellant] hulp behoeft maar rangschikken zij dat gedrag mogelijk doordat zij verder van het gehuurde afwonen en/of willen voorkomen dat hij zijn woning wordt uitgezet niet als overlast. Voorts heeft wijkagent [Z] ter zitting verklaard dat een aantal van die andere bewoners bij hem wel heeft geklaagd over het gedrag van [appellant] in en rondom het gehuurde.
[appellant] heeft zijn stelling dat niet hij maar [Y] de overlast veroorzaakt, niet althans onvoldoende concreet onderbouwd. Zo is zijn enkele stelling dat de vorige huurders van het gehuurde door toedoen van [Y] zijn vertrokken door Ymere gemotiveerd betwist. Overigens is denkbaar dat [Y] – zoals in zijn proces-verbaal van aangifte van 18 maart 2014 staat – op een houten blokje met hamer tikt, maar dit lijkt in het licht van hetgeen partijen hebben verklaard en aan stukken hebben overgelegd eerder een uiteindelijk reactie op de door [appellant] op die momenten veroorzaakte ernstige geluidsoverlast dan dat [Y] met die gedragingen de overlast initieert. Voorts heeft [appellant] op 8 juli 2014 weliswaar tegen [Y] aangifte wegens eenvoudige mishandeling gedaan, maar [appellant] heeft onbestreden gelaten de ter zitting gedane verklaring van Ymere dat het Openbaar Ministerie de vervolging jegens [Y] heeft geseponeerd.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van het hof [appellant] in verregaande mate aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] structureel ernstige overlast veroorzaakt aan een andere huurder van Ymere en daarmee handelt in strijd met zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, zodat naar verwachting de rechter in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal ontbinden.
5.7
Met
grief 1komt [appellant] op tegen het door de kantonrechter aangenomen spoedeisend belang van Ymere bij een ontruiming op korte termijn. [appellant] voert daartoe kort gezegd aan dat een ontruiming voor [appellant] vergaande gevolgen heeft, terwijl [Y] bovendien een (tijdelijk) vervangende woning van Ymere heeft afgewezen, zodat kennelijk de door [Y] ervaren overlast van [appellant] niet zo ernstig is als hij stelt.
5.8
De omstandigheid dat [Y] een aanbod van Ymere (tijdelijk) elders woonachtig te zijn heeft afgewezen, neemt de ernst van de aan [appellant] verweten gedraging niet weg, terwijl als dat aanbod zou zijn aanvaard ook voor Ymere (en [Y]) nadeel ontstaat doordat [Y] ten gevolge van de gedragingen van [appellant] elders heeft te wonen en daarvoor kosten heeft te maken, waarna Ymere bovendien de woning boven [appellant] voor de duur van de bodemprocedure leeg heeft te houden waardoor Ymere huurinkomsten derft.
Weliswaar is de ontruiming voor [appellant] een verstrekkend gevolg, maar dat gevolg vloeit voort uit de aan hem verweten ernstige gedragingen die (mede) het gevolg zijn van zijn verslavingsprobleem waarvan hij de ernst kennelijk onvoldoende inziet en niet danwel onvoldoende heeft meegewerkt aan de noodzakelijk geachte ambulante hulpverlening. Dit brengt met zich dat Ymere voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening heeft, zodat grief 1 wordt verworpen.
5.9
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Hoewel in deze procedure niet gesteld kan worden dat de rechtsvoorganger van Ymere binnen de toen voor haar openstaande mogelijkheden een voor [appellant] ongeschikte woning in het kader van het Tweede Kans traject beschikbaar heeft gesteld, moet wel geconstateerd worden dat een redelijk gehorige woning, met een bovenbuurman die al eerder problemen had ondervonden vanwege het woongedrag van [appellant] als minder gelukkig moet worden bestempeld. Hoewel in het begin van het Tweede Kans traject (de rechtsvoorganger) van Ymere [appellant] actief heeft benaderd en heeft gevolgd, moet het hof constateren dat na november 2012 – toen duidelijk begon te worden dat [appellant] niet meer wilde meewerken terwijl er wel sprake was van overlast – zij pas op de plaats heeft gemaakt terwijl daar op dat moment weinig reden toe was. Het komt het hof voor dat nu Ymere de grootste aanbieder van (sociale) huurwoningen in de regio is, zij niet kan volstaan met de reactie dat [appellant] van haar rechtsvoorganger twee kansen heeft gehad en [appellant] doorverwijst naar een andere verhuurder voor het verkrijgen van een nieuw dak boven zijn hoofd. Indien [appellant] zich daadwerkelijk van adequate hulp heeft voorzien en aangeeft dat hij zich voortaan wel – binnen zijn mogelijkheden – aan de aanwijzingen van die hulpverlening zal houden, komt het hof voor dat Ymere, gelet op dit voorgaande, moet bezien of zij, binnen haar uitgebreide bestand een passende woning voor [appellant] beschikbaar heeft.

6.Slotsom

6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Ymere zullen worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 704,-;
  • salaris: 3 punten x € 894,-.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Midden-Nederland van 27 juni 2014;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ymere vastgesteld op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 704,00 voor verschotten;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. W.A. Zondag en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 augustus 2014.