Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 31 augustus 2011 heeft de rechtbank bepaald dat het tussen partijen gesloten en ondertekende ouderschapsplan als in de beschikking opgenomen moet worden beschouwd en dat hetgeen tussen hen is overeengekomen als ingelast geldt en van de beslissing deel uitmaakt.
- € 300,- aan kostgeld met ingang van 1 april 2013;
- € 504,- aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 1 januari 2014.
4.De omvang van het geschil
1 november 2012 tot 1 januari 2013 op € 289,- per kind per maand, over de periode van
1 januari 2013 tot 1 april 2013 op € 273,50 per kind per maand en met ingang van 1 april 2013 op € 343,50 per kind per maand vastgesteld.
17 mei 2013. De grieven zien op de hoogte van de vastgestelde behoefte van de kinderen, de draagkracht van de man en de ingangsdatum.
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 17 mei 2013 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn in eerste aanleg gedane verzoek, inhoudende wijziging van de beschikking van de rechtbank Zutphen van
5.De motivering van de beslissing
De man betwist dat het netto gezinsinkomen € 4.200,- per maand bedroeg. Hij stelt dat het netto gezinsinkomen € 3.137,- netto per maand bedroeg en dat de behoefte van de kinderen € 701,- per maand en geïndexeerd € 728,69 per maand bedraagt, conform de door de rechtbank vastgestelde behoefte.
Blijkens het bij de aangifte inkomstenbelasting 2010 gevoegde financieel overzicht 2010 bedroeg het bedrijfsresultaat van de man in 2010 over de periode 1 april 2010 tot en met 31 december 2010 € 47.366,- (zie ook hiervoor onder 3.4). Netto komt dit neer op € 39.671,-. Dit inkomen dient met het inkomen uit dienstbetrekking over de eerste drie maanden van 2010 te worden verhoogd. De man had in de eerste drie maanden van 2010 blijkens de salarisstrook over maart 2010 een inkomen van € 2.425,- netto per maand, te vermeerderen met 5% vakantievakantietoeslag, ofwel € 7.639,-, inclusief vakantietoeslag, over de eerste drie maanden. Het netto inkomen van de man bedroeg derhalve in 2010 in totaal € 47.310,-, ofwel € 3.942,50 per maand. Tussen partijen staat onweersproken vast dat het inkomen van de vrouw in 2010 circa € 700,- netto per maand bedroeg. Dit geeft een totaal netto gezinsinkomen van € 4.642,50 per maand. Naar de man ter mondelinge behandeling in hoger beroep terecht heeft betoogd, dient - ter bepaling van het netto besteedbaar gezinsinkomen - op het netto inkomen de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering in mindering te worden gebracht. Blijkens het financieel overzicht 2010 is in dat jaar € 3.283,- aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering betaald. Een en ander resulteert in een netto besteedbaar gezinsinkomen van afgerond € 4.369,- per maand. Gesteld noch gebleken is dat het huidige inkomen van de man hoger is dan dit gezinsinkomen. Op basis van de tabel 2011 berekent het hof de gezamenlijke behoefte van de kinderen aan een bijdrage van hun ouders op afgerond € 1.021,- per maand. Geïndexeerd naar 2013 bedraagt die behoefte € 1.052,- per maand.
De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij stelt dat het door de man geleden inkomensverlies voor herstel vatbaar is. De man heeft bewust ervoor gekozen minder uren te gaan werken. Het gemiddelde bedrijfsresultaat over 2010 tot en met 2012 bedraagt € 33.703,-, hetgeen overeenkomt met het uitgangspunt van partijen bij de vaststelling van de alimentatie. De rechtbank heeft dus terecht vastgesteld dat het inkomen van de man niet substantieel lager ligt dan toen. De vrouw betwist verder dat het in de vervoersbranche en bij zelfstandige ondernemers gebruikelijk is dat slechts 36 uur per week wordt gewerkt. De man heeft een bewuste keuze gemaakt voor inkomensachteruitgang. Er is wel degelijk verdiencapaciteit, maar de man wenst deze niet te benutten. De man heeft voldoende mogelijkheden om een inkomen te genereren dat vergelijkbaar is met het inkomen dat hij had ten tijde van het huwelijk. Hij heeft verder zonder noodzaak zijn werk voor Rabelink beëindigd. De man verbleef gedurende de week bij zijn vriendin in [plaats], en niet in [Plaats 1] bij zijn ouders, zodat hij ook om die reden in [Plaats 2] had kunnen blijven werken. De vrouw betwist voorts dat in [Plaats 2] geen woning voorhanden was of dat een woning daar voor hem te duur was.
Daarnaast is het hof van oordeel dat het inkomensverlies dat de man heeft geleden niet verwijtbaar is. Gebleken is dat de man na de feitelijke scheiding in mei 2011, naar de vrouw ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend, in overleg met de vrouw (tijdelijk) bij zijn ouders in [Plaats 1] is ingetrokken. Vanwege die verhuizing heeft de man ervoor gekozen, en ook ervoor mogen kiezen, voortaan voor een nieuwe opdrachtgever in [Plaats 1], te weten voor TDG, te gaan werken. Niet aannemelijk is geworden dat de man rond het feitelijk uiteengaan van partijen in mei 2011 (zicht op) een verblijfsmogelijkheid in [plaats] had. Ook in de tweede helft van 2011 heeft de man nog veel uren voor TDG gewerkt en zich daarmee de kosten bespaard van het heen en weer rijden naar [Plaats 2], waar zijn oude opdrachtgever Rabelink was gevestigd.
Het hof is verder - anders dan de vrouw - van oordeel dat van de man in redelijkheid niet kon worden gevergd dat hij nog 60 tot 70 uur per week bleef werken. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het maken van een dergelijk aantal uren illegaal is en dat hij als hij dat toch zou doen hoge boetes riskeert. Hij heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep - niet weersproken - verklaard dat hij legaal maximaal 48 uur per week mag werken. Van een verwijtbaar handelen van de man door het aantal door hem gemaakte uren te beperken, is dan ook geen sprake. Anderzijds is het hof wel van oordeel dat de man onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij in de periode vanaf november 2012 tot aan zijn arbeidsongeschiktheid eind 2013, uitgaande van een in de vervoersbranche normaal te achten aantal werkuren per week, zijn verdiencapaciteit voldoende heeft benut.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof aanleiding om voor de bepaling van de draagkracht van de man over de periode van 1 november 2012 tot en met november 2013 uit te gaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2011 tot en met 2013 van € 25.655,- per jaar. Met ingang van 1 december 2013 gaat het hof uit van de door hem ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering van Nationale Nederlanden.
Partijen hebben ter mondelinge behandeling in hoger beroep te kennen gegeven wat betreft de berekening van de draagkracht van de man, ook voor de periode na 1 april 2013 akkoord te gaan met de berekeningssystematiek zoals die tot 1 april 2013 gold.
5.11 Bij de berekening van de kosten van de omgang tussen de vader en de kinderen gaat het hof uit van de door de rechtbank in haar respectieve beschikkingen opgelegde omgang.
Met ingang van 1 juli 2013 houdt het hof evenwel slechts rekening met een bedrag aan omgangskosten van € 30,- per maand, gelet op de vanaf die datum geldende omgangsregeling van één dag per veertien dagen. Dat deze omgang minimaal is, zoals de vrouw betoogt, maakt het oordeel niet anders. Gelet op het voorgaande slaagt grief C van de vrouw gedeeltelijk.
- periode 1: van 1 november 2012 tot 1 januari 2013;
- periode 2: van 1 januari 2013 tot 1 april 2013 in verband met stijging van de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- periode 3: van 1 april 2013 tot 1 juli 2013 in verband met wijziging huur naar kostgeld;
- periode 4: van 1 juli 2013 tot 1 december 2013 in verband met wijziging kosten omgangsregeling;
- periode 5: van 1 december 2013 tot 1 januari 2014 in verband met de arbeidsongeschiktheidsuitkering van Nationale Nederlanden;
- periode 6: met ingang van 1 januari 2014 in verband met de stijging van de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering en de wijziging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
- in periode 1: € 69,50 per kind per maand;
- in periode 2: € 77,- per kind per maand;
- in periode 3: € 157,50 per kind per maand;
- in periode 4: € 178,- per kind per maand;
- in periode 5: nihil;
- in periode 6: nihil.
6.De slotsom
7.Aanhechten draagkrachtberekeningen
8.De beslissing
- over de periode van 1 november 2012 tot 1 januari 2013 op € 69,50 per kind per maand;
- over de periode van 1 januari 2013 tot 1 april 2013 op € 77,- per kind per maand;
- over de periode van 1 april 2013 tot 1 juli 2013 op € 157,50,- per kind per maand;
- over de periode van 1 juli 2013 tot 1 december 2013 op € 178,- per kind per maand;
- met ingang van 1 december 2013 op nihil,
K.J. Haarhuis, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 12 augustus 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.