ECLI:NL:GHARL:2014:6163

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
21-000166-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontruiming en medeplegen van kraken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van kraken, waarbij hij samen met anderen wederrechtelijk een pand betrad en daar verbleef. Het hof heeft vastgesteld dat de ontruiming van het pand onrechtmatig was, omdat er geen gelegenheid was gegeven tot het aanhangig maken van een kort geding. Dit leidde echter niet tot strafvermindering voor de verdachte.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 26 november 2010. Tijdens de zitting op 21 juli 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Lindhout, gehoord. De raadsvrouw had verzocht om getuigen te horen en aanvullende processtukken toe te voegen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het hof voldoende bewijs aanwezig achtte om tot een oordeel te komen.

Het hof oordeelde dat de ontruiming van het pand niet rechtmatig was, omdat er geen acute noodzaak was voor een directe ontruiming. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde, namelijk het medeplegen van kraken. De straf die werd opgelegd bestond uit een taakstraf van 30 uur, waarbij het hof rekening hield met de onrechtmatigheid van de ontruiming, maar dit niet als strafvermindering beschouwde. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 47 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000166-14
Uitspraak d.d.: 4 augustus 2014
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 26 november 2010 met parketnummer 16-601096-10 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juli 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Lindhout, naar voren is gebracht.

Verzoek horen getuigen en toevoegen processtukken

De raadsvrouw heeft verzocht om in hoger beroep [getuige] als getuige te horen. Voorts wordt verzocht om de aangifte van [naam], werkzaam bij [betrokkene 1] toe te voegen aan het dossier, alsmede de aangiftes van de eigenaren van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en een plattegrond van het gehele gebouw.
Het hof wijst het verzoek tot het horen van de getuige en het verzoek om processtukken toe te voegen aan het dossier af. Naar het oordeel van het hof is in het dossier voldoende materiaal aanwezig om tot een juridische weging te komen en is niet de noodzaak gebleken om nader onderzoek te doen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2010 tot en met 1 november 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een woning of gebouw (gelegen aan de [adres]), waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd;
subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2010 tot en met 01 november 2010 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal (gelegen aan de [adres]) en in gebruik bij [aangever] en/of [betrokkene 1] Amsterdam en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s);
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat geen sprake is van een pand waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Uit de aangifte namens [aangever] en een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt dat het voormalige KPN gebouw aan de [adres] door [aangever] in bruikleen is gegeven aan [betrokkene 1] te Amsterdam. Volgens [betrokkene 1] was met name het gekraakte gedeelte van het gebouw, [adres], nog niet verhuurd. Naar het oordeel van het hof was van feitelijk gebruik als kantoorgebouw geen sprake meer. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het gebruik van het gebouw door de rechthebbende was beëindigd.

(On)rechtmatigheid ontruiming

De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1729, overwogen dat de (on)rechtmatigheid van een op de voet van art. 551a Sv verrichte ontruiming in beginsel, met het oog op het zwaarwegend belang van aan een kraker toekomend huisrecht, moet worden getoetst door een onafhankelijke rechter. Indien voorafgaande toetsing door de burgerlijke rechter ontbreekt moet de vraag of de ontruiming rechtmatig was aan de strafrechter worden voorgelegd.
Het hof overweegt met betrekking tot de rechtmatigheid van de ontruiming het volgende. Vooropgesteld moet worden dat indien zich een of meer bijzondere omstandigheden voordoen, zoals genoemd in de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal van 30 november 2010, een pand direct kan worden ontruimd zonder dat een eventueel kort geding hoeft te worden afgewacht. Een van de genoemde uitzonderingsgevallen betreft onder meer de situatie dat door de wederrechtelijke bewoning een gevaarlijke situatie ontstaat. Het hof leidt uit het strafdossier af dat de brandgangen in het pand waren gebarricadeerd waardoor mogelijk een gevaarlijke situatie zou ontstaan in geval van brand. Naar het oordeel van het hof leverde de situatie niet dermate acuut gevaar op dat het noodzakelijk was om direct tot ontruiming over te gaan. Het hof constateert dan ook dat er ten onrechte geen gelegenheid is gegeven tot het aanhangig maken van een kort geding en dat de ontruiming onrechtmatig is geweest.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 31 oktober 2010 tot en met 1 november 2010 te Utrecht,
althans in het arrondissement Utrecht,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,in een
woning ofgebouw
(gelegen aan de [adres]
), waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd,
wederrechtelijk is binnengedrongen en/ofwederrechtelijk aldaar heeft vertoefd;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van kraken.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Weliswaar is het hof van oordeel dat de ontruiming van het pand aan de [adres] onrechtmatig is geweest, maar het hof zal hieraan niet het rechtsgevolg van strafvermindering verbinden. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak zal het hof een lagere straf opleggen dan door de rechtbank werd opgelegd. Alles afwegend is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 30 uur passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr M. Keppels en mr M.C.J. Groothuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr I.I.D. Leene, griffier,
en op 4 augustus 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr M. Keppels en mr M.C.J. Groothuizen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.