In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Midden-Nederland (ROC) tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een ontslag op staande voet van een docente, [geïntimeerde], die beschuldigd werd van het vervalsen van handtekeningen in het kader van een praktijkexamen. Het hof oordeelde dat de redenen voor het ontslag op staande voet, waaronder het nabootsen van handtekeningen en het afleggen van een leugenachtige verklaring, voldoende dringende redenen vormden voor het ontslag. Het hof verwierp de grieven van [geïntimeerde] die stelden dat het ontslag niet bevoegd was genomen en dat ROC de uitspraak van de Commissie van Beroep had moeten volgen. Het hof concludeerde dat het wettelijk stelsel niet vereist dat ROC deze uitspraak volgt en dat er geen sprake was van een onterecht ontslag. De vorderingen van [geïntimeerde] tot herstel van de arbeidsovereenkomst en schadevergoeding werden afgewezen, terwijl ROC in reconventie werd toegewezen in haar vordering tot schadevergoeding. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding aan ROC, evenals de proceskosten in beide instanties.