ECLI:NL:GHARL:2014:5829

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
200.149.266-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg convenant en verkoop voormalige echtelijke woning in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep in een kort geding met betrekking tot de uitleg van een echtscheidingsconvenant en de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De appellant, een man, was in eerste aanleg gedaagde en had in hoger beroep de vordering van de geïntimeerde, zijn ex-vrouw, bestreden. De vrouw had gevorderd dat de man zou meewerken aan de verlaging van de vraagprijs van de woning tot € 175.000. De voorzieningenrechter had deze vordering toegewezen, maar de man was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen waren in 2010 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en de echtscheiding werd uitgesproken op 20 november 2012. In het echtscheidingsconvenant was vastgelegd dat de woning aan de man zou worden toegescheiden, onder de verplichting om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek. De man had echter niet kunnen aantonen dat hij in staat was om de woning op zijn naam te krijgen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de man beoordeeld. De man stelde dat hij niet had ingestemd met een vraagprijs van minder dan € 200.000 en dat hij te maken zou krijgen met hogere woonlasten indien de woning voor € 175.000 zou worden verkocht. Het hof oordeelde dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat de man met de lagere vraagprijs akkoord was gegaan. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het de man verplichtte om mee te werken aan de verlaging van de vraagprijs en wees de vordering van de vrouw af. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen voormalige echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.149.266/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/147219 / KG ZA 14-95)
arrest in spoed kort geding van de tweede kamer van 22 juli 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J-W.F. van Horssen, kantoorhoudend te Leek.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 25 april 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in spoedappel d.d. 8 mei 2014 (met grieven en producties),
- de memorie van antwoord (met productie).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"
I. Te vernietigen het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen;
II. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] terug te betalen al hetgeen [appellant] uit hoofde van voornoemd vonnis aan [geïntimeerde] mocht hebben betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldatum.
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
IV. Eén en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

3.De vaststaande feiten

3.1
In dit hoger beroep staan, voor zover van belang, de volgende door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten onverminderd vast.
3.1.1
Partijen zijn [in 2010] gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.1.2
Bij beschikking van 20 november 2012 heeft de rechtbank Groningen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 18 december 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.1.3
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort de woning staande en gelegen aan [adres], hierna te noemen “de woning”. Na de echtscheiding is [appellant] in de woning blijven wonen.
3.1.4
Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding geregeld in een echtscheidingsconvenant. Artikel 4.1. van dit convenant luidt, voor zover hier relevant, als volgt.

De echtelijke woning, het bedrijfsgebouw, behorende bij het bedrijf van partijen zal worden toegescheiden aan de man. De man verplicht zich de daar tegenover staande hypothecaire schuld aan de bank te voldoen. Hij verplicht zich in te spannen de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijkheid, voortvloeiend uit de hypothecaire lening bij [hypotheekverstrekker]. De kosten van de overdracht in eigendom van de woning zullen door de man worden gedragen. Deze overdracht dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand na inschrijving van de het echtscheiding, te geschieden.”
Het hof zal de echtelijke woning met bedrijfsgebouw hierna aanduiden als ‘de woning c.a.’.
3.1.5
[appellant] is financieel niet in staat gebleken de woning c.a. op zijn naam te krijgen met
ontslag van [geïntimeerde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
3.1.6
Partijen hebben aan makelaar [makelaar] opdracht gegeven tot verkoop van de woning.

4.Het geschil en de beslissing in hoger beroep

4.1
[geïntimeerde] heeft kort gezegd onder meer gevorderd [appellant] te veroordelen om mee te werken aan de verlaging van de vraagprijs van de woning tot een bedrag van € 175.000. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen. De eveneens gevorderde feitelijke medewerking aan het toegang verschaffen aan de makelaar en eventuele potentiële kopers is afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen omstandigheden zijn gebleken die erop wijzen dat [appellant] de genoemde personen de toegang zou ontzeggen. Die afwijzing staat in hoger beroep niet ter discussie.

5.De grieven

5.1
De grieven van [appellant] lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
5.2
In het echtscheidingsconvenant is vastgelegd dat de woning c.a. aan [appellant] wordt toegescheiden, onder de verplichting van [appellant] om zich ervoor in te spannen dat [geïntimeerde] uit de hoofdelijkheid wordt ontslagen. Volgens [appellant] staat het feit dat dit laatste niet mogelijk is, niet aan de toescheiding in de weg, omdat in dat opzicht slechts een inspanningsplicht op hem rust. Hij erkent wel dat partijen in afwijking van het convenant hebben afgesproken pogingen te doen om de woning c.a. te verkopen, maar hij zegt niet te hebben ingestemd met een vraagprijs van minder dan € 200.000,- ; hij heeft geen afstand gedaan van zijn recht op toescheiding aan hem voor het geval de woning c.a. slechts voor een lager bedrag zou kunnen worden verkocht. Het hof overweegt als volgt.
5.3
[geïntimeerde] baseert de vordering in deze procedure op haar lezing van de hiervoor bedoelde afspraak. Volgens haar maakt het door [appellant] genoemde voorbehoud daarvan geen deel uit, en was hij akkoord met een vraagprijs van € 175.000. Voor de verdere beoordeling is daarom slechts relevant of [geïntimeerde] dat aannemelijk heeft gemaakt. Het hof oordeelt als volgt.
5.4
[appellant] heeft aangevoerd dat hij te maken zou krijgen met aanzienlijk hogere woonlasten indien de woning voor € 170.000 zou worden verkocht (de verwachte opbrengst bij de door [geïntimeerde] gevorderde vraagprijs). In dat geval zou een schuld van € 50.000 overblijven, naast de overige schulden die op grond van het convenant voor zijn rekening komen. Bovendien voert [appellant] als praktisch probleem aan dat de bank de hypotheek niet zou royeren indien de koopprijs € 175.000 of minder zou bedragen. [appellant] heeft daarmee de stellingen van [geïntimeerde] deugdelijk betwist. Om die reden, en omdat hij de echtheid bestrijdt van een beweerdelijk van hem afkomstige handtekening onder een opdracht tot verkoop tegen een vraagprijs van € 175.000 (productie 3 bij inleidende dagvaarding), is niet aannemelijk geworden dat [appellant] met deze vraagprijs akkoord is gegaan. Nu in deze procedure geen plaats is voor nadere bewijsvoering, leidt dit tot de conclusie dat de grieven doel treffen en dat de gevraagde voorziening moet worden geweigerd. Het hof zal de proceskosten compenseren omdat partijen voormalige echtgenoten zijn.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 25 april 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, voor zover [appellant] in dat vonnis op verbeurte van een dwangsom is veroordeeld om mee te werken aan de verlaging van de vraagprijs van de woning, staande en gelegen aan [adres],
en doet opnieuw recht:
weigert de gevraagde voorziening;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. M.M.A. Wind en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 juli 2014.