Uitspraak
Beschikking d.d. 11 juli 2014
Rekestnummer: 200.125.766
Parketnummer strafzaak: 21-000650-14
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN, locatie Leeuwarden
Wrakingskamer
Beschikkingin de zaak tegen
[verzoekster]
geboren te [plaats] [in 1979],
thans verblijvende in het PPC te Zwolle,
bijgestaan door:
mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag,
verzoeker in het wrakingsincident,
strekkende tot wraking van:
[raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3],
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.
Het verloop van de procedure
In de strafzaak met parketnummer 21-000650-14 heeft de meervoudige strafkamer van het hof, bestaande uit [raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3], op 8 mei 2014 een regiezitting gehouden. Op deze zitting is door de verdediging een onderzoekswens geuit. De zaak is vervolgens aangehouden tot de terechtzitting van 6 juni 2014, op welke zitting het hof (in dezelfde samenstelling als op 8 mei 2014) de beslissing op de onderzoekswens van de verdediging heeft medegedeeld. Verzoeker was niet op deze terechtzitting aanwezig en heeft eerst na ontvangst van het proces-verbaal van die terechtzitting kennis genomen van de beslissing van het hof en de motivering daarvan. Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft verzoeker bij faxbericht van 13 juni 2014 een verzoek ingediend dat strekt tot wraking van de genoemde raadsheren.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van berichten van [raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3], waarin zij elk mededelen dat zij niet in de wraking berusten. Zij hebben allen tevens kenbaar gemaakt dat bij geen van hen de behoefte bestaat om op grond van artikel 515 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te worden gehoord, en dat zij evenmin schriftelijk op het wrakingsverzoek willen reageren.
De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
Het wrakingsverzoek is behandeld in openbare raadkamer op 7 juli 2014. Verschenen is verzoeker [verzoekster], bijgestaan door mr. Knoester, die het wrakingsverzoek mondeling heeft toegelicht.
De beoordeling
Ontvankelijkheid
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
Gronden
Op de regiezitting van 8 mei 2014 heeft de verdediging een onderzoekswens (het horen van enkele deskundigen) geformuleerd die ertoe strekte te onderzoeken of het verzoeker tijdens de verweten delicten aan opzet heeft ontbroken. Volgens de verdediging zou onderzocht moeten worden of het medicijngebruik van verzoeker in combinatie met haar DNA tot een acathisie heeft geleid, als gevolg waarvan ieder inzicht in haar handelen heeft ontbroken.
De (afwijzende) beslissing van het hof op deze onderzoekswens en de motivering daarvan is medegedeeld op de terechtzitting van 6 juni 2014 en opgenomen in het proces-verbaal van die terechtzitting. Na een uiteenzetting van het juridisch kader omtrent het begrip ‘opzet’ houdt het proces-verbaal onder meer in:
"De handelingen van verdachte duiden naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet op het ontbreken van ieder inzicht. Verdachte is doelgericht en - tot op zekere hoogte - planmatig te werk gegaan. Tijdens de uitvoering (het doden van haar zoontje) heeft zij haar handelingen bijgestuurd. Uit de verklaringen die verdachte heeft afgelegd blijkt ook dat zij zich bewust was van haar handelen.”
Verzoeker stelt dat uit het voorgaande blijkt dat verweerders zich reeds een oordeel hebben gevormd over de vraag of er al dan niet sprake is van opzet, waarmee een deugdelijke inhoudelijke discussie omtrent dit centrale begrip van de tenlastelegging illusoir is geworden. Verweerders hebben aldus de schijn van vooringenomenheid gewekt, aldus verzoeker.
Beoordeling
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de wrakingskamer het volgende voorop. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en
artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
De wrakingskamer is van oordeel dat de geciteerde passage uit het proces-verbaal van de zitting van 6 juni 2014 verder gaat dan de beoordeling van de onderzoekswens op grond van het noodzaakcriterium vergt. Die motivering is stellig en zonder voorbehoud geformuleerd. Voorts hebben verweerders hun beslissing na de geciteerde passage als volgt (nader)gemotiveerd:
“Of en in hoeverre het medicijngebruik van verdachte (mogelijk) van invloed is geweest op haar handelen is voor de beantwoording van de vraag of er sprake was van opzet daarom niet van betekenis. In zoverre acht het hof het niet noodzakelijk de onderzoekswensen van de verdediging te honoreren.”
De geciteerde passages, bezien in samenhang, kunnen bij verzoeker de vrees hebben doen ontstaan dat verweerders inmiddels op dit punt tot een eindbeoordeling waren gekomen, althans rechtvaardigen objectief de vrees van verzoeker dat verweerders op dit punt vooringenomen zouden zijn.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden toegewezen.
De beslissing:
De wrakingskamer van het gerechtshof:
wijst toe het verzoek tot wraking van [raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3].
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H.J. Deuring, M.E.L. Fikkers, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier, en op 11 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.