ECLI:NL:GHARL:2014:5718

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
21-008555-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en herbeoordeling van schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten, maar heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het vonnis in eerste aanleg gedeeltelijk vernietigd, met name de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 34.450,00 gevorderd, waarvan het hof een bedrag van € 10.460,00 heeft toegewezen. Dit bedrag bestaat uit materiële schade van € 8.710,00 en immateriële schade van € 1.750,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft geoordeeld dat de overige schadeposten onvoldoende onderbouwd waren en heeft de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank over de strafoplegging en de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen overgenomen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-008555-13
Uitspraak d.d.: 18 juli 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2013 met parketnummer 16-700156-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juli 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr M.G. Vos, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraken staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof komt tot een andere beslissing voor wat de vordering van de benadeelde partij betreft en zal in zoverre opnieuw rechtdoen. Aangezien dit ook gevolgen heeft voor de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zal ook de beslissing voor wat de strafoplegging worden vernietigd en zal het hof ook in zoverre opnieuw rechtdoen.
Aangezien het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – goed is, zal het hof dit voor het overige bevestigen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 34.450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft de vergoeding van de kosten voor de reparatie van de vitrinekasten en de toonbank ad € 710,-- en de immateriële schade ad € 1.750,-- niet betwist. Die schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Ten aanzien van de overige materiële schade, te weten de waarde van de gestolen sieraden ad € 24.900,-- en de gederfde inkomsten ad € 7.500,--, heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep primair aangevoerd dat de benadeelde partij ten aanzien van die schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu de vordering op die punten onvoldoende onderbouwd is. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de gestolen sieraden zijn te waarderen op een bedrag van € 8.000,--, nu dit verkoopbedrag blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte].
Het hof overweegt hieromtrent dat de vordering ten aanzien van zowel de gestolen sieraden als de gederfde inkomsten is onderbouwd met een post, opgenomen in een resultatenrekening van 2012. Nu uit deze resultatenrekening niet blijkt hoe deze bedragen tot stand zijn gekomen, is de vordering naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Op basis van die onderbouwing zijn de gevorderde bedragen dan ook niet voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de sieraden waarover medeverdachte [medeverdachte] verklaard heeft stelt het hof - op basis van die verklaring - vast dat de waarde van dit deel van de buit tenminste € 8.000,-- is. Het hof zal de schadepost met betrekking tot de
sieraden dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Strafoplegging

Het hof neemt de motivering van de rechtbank over met betrekking tot de strafoplegging, de verbeurdverklaring en de onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1) zich persoonlijk binnen vijf werkdagen na zijn invrijheidsstelling moet melden bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
2) zich zal gedragen naar de aanwijzingen door of namens Reclassering Nederland, zolang de reclassering dat wenselijk acht.
3) zal meewerken aan een behandeling, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door de instelling/behandelaar worden gegeven, zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- telefoon, merk Samsung (809125);
- telefoon, merk Samsung (809060);
- telefoon, merk Beafon (809083);
- telefoon, merk Motorola, type v525 (809035).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- munitie (809042);
- patroonhouder en patronen (809046);
- een geelkleurig hagelpatroon (809049).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.460,-- (tienduizend vierhonderdzestig euro) bestaande uit € 8.710,-- (achtduizend zevenhonderdtien euro) materiële schade en € 1.750,-- (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 10.460,-- (tienduizend vierhonderdzestig euro) bestaande uit € 8.710,-- (achtduizend zevenhonderdtien euro) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
87 (zevenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr. J.W. Rijkers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.C.M. Steeghs, griffier,
en op 18 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.