ECLI:NL:GHARL:2014:5715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
21-002789-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Utrecht en ontslag van rechtsvervolging wegens noodweerexces na fatale steekpartij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte, die in zijn woning werd aangevallen door twee mannen, heeft tijdens een gevecht met een mes gestoken, wat resulteerde in de dood van één man en verwondingen bij de ander. De rechtbank had de verdachte eerder ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van noodweerexces. Het hof bevestigde dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar oordeelde dat het handelen van de verdachte disproportioneel was. Desondanks werd het beroep op noodweerexces gehonoreerd, omdat de verdachte handelde uit een hevige gemoedsbeweging die door de aanval was veroorzaakt. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte niet strafbaar, waardoor hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten waarvoor schadevergoeding werd gevraagd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002789-12
Uitspraak d.d.: 16 juli 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 18 juni 2012 met parketnummer 16-600922-10 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum],
wonende in Irak,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 februari 2013 en 2 juli 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot het ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr A. Taner, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1
primair:
hij op of omstreeks 14 september 2010 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 1] in diens borst (met als gevolg perforatie van het borstbeen en/of het hartzakje en/of het hart) en/of diens been en/of diens arm, althans in het lichaam, gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
1
subsidiair:
hij op of omstreeks 14 september 2010 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens been heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
1
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 14 september 2010 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens been heeft gestoken, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2
primair:
hij op of omstreeks 14 september 2010 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens schouder heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2
subsidiair:
hij op of omstreeks 14 september 2010 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens schouder heeft gestoken en/of gesneden, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof heeft bij de bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de [slachtoffer 1] tijdens een gevecht in een korte tijd drie maal met een mes in zijn lichaam gestoken. Daarbij heeft verdachte hem onder meer in diens borst geraakt in de buurt van het hart. Het op deze wijze met een mes meermalen steken in het lichaam van een ander kan naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een fatale afloop dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer willens en wetens heeft aanvaard. Contra-indicaties worden door het hof niet aanwezig geacht. Aldus heeft verdachte het voorwaardelijk opzet gehad om het slachtoffer te doden.
Verder is het hof van oordeel dat verdachte bij het onder 2 primair tenlastegelegde feit - door aangever [slachtoffer 2] bij dat gevecht met hetzelfde mes in diens schouder te steken – daarnaast willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij die [slachtoffer 2] door dat handelen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en dat hierbij dus eveneens sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1
primair:
hij op
of omstreeks14 september 2010 te [plaats]
, althans in het arrondissement Utrecht,opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,die [slachtoffer 1] in diens borst
(met als gevolg perforatie van het borstbeen en
/ofhet hartzakje en
/ofhet hart
)en
/ofdiens been en
/ofdiens arm
, althans in het lichaam,gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2
primair:
hij op
of omstreeks14 september 2010 te [plaats]
, althans in het arrondissement Utrecht,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,in diens schouder heeft gestoken
en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft verdachte voor deze beide feiten ontslagen van alle rechtsvervolging, -kort gezegd- omdat het namens verdachte gedane beroep op noodweerexces is gehonoreerd.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld omdat naar zijn mening de rechtbank het beroep op noodweerexces niet had moeten toewijzen, maar verdachte had moeten veroordelen voor doodslag en poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
De advocaat-generaal heeft zich, in afwijking van de appelschriftuur, ter terechtzitting van 2 juli 2014 op het standpunt gesteld dat verdachte zowel voor wat betreft het onder 1 primair en als het onder 2 primair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er bij de door verdachte begane feiten sprake is geweest van handelen in noodweer. Als het hof niet zou komen tot noodweer dan is in ieder geval sprake van noodweerexces.
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat hij – kort gezegd - tot dezelfde conclusie komt als de advocaat-generaal. Verder heeft de raadsman nog aangevoerd dat er sprake is van psychische overmacht.
Met de rechtbank stelt het hof de volgende toedracht vast.
Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen is komen vast te staan dat tussen verdachte en [slachtoffer 2] sprake was van een zakelijk geschil over de betaling van loon aan verdachte. Verdachte bezorgde poststukken voor het bedrijf van [familienaam slachtoffers].
[slachtoffer 2] wilde op 14 september 2010 ’s avonds kisten met poststukken bij verdachte thuis ophalen. De verdachte weigerde echter deze af te geven, hij eiste dat [slachtoffer 2] hem eerst zou betalen. [slachtoffer 2] heeft hierop geprobeerd om met hulp van zijn meegekomen zoon [slachtoffer 1] de poststukken te pakken en mee te nemen. Hij is met dat doel met geweld de eenkamerwoning van verdachte binnengegaan, gevolgd door [slachtoffer 1]. De door vader en zoon [familienaam slachtoffers] meegebrachte [getuige 1] is in de deuropening blijven staan. Vervolgens is er in de woning een gevecht ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer 2].
Op grond van de verklaring van de getuige [getuige 2], die op dat moment bij verdachte op bezoek was, gaat het hof er van uit dat verdachte hierbij eerst is geduwd door [slachtoffer 2] en vervolgens is geslagen en geschopt door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] samen. [getuige 2] heeft verklaard dat hij er tussen is gesprongen. Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er sprake was van een heftig gevecht in de woning van verdachte tussen verdachte aan de ene kant en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan de andere kant. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet alleen in de meerderheid waren, maar ook dat zij beiden, en zeker [slachtoffer 1], fors groter waren dan verdachte. Verder is van belang dat [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte in een hoek werd gedrongen. [getuige 2] heeft met zijn tussenkomst het geweld tegen verdachte bovendien niet kunnen afwenden. Verdachte kon zich niet aan de confrontatie onttrekken. Het gevecht vond plaats in een kleine eenkamerwoning. De woning had slechts één buitendeur en daar stond [getuige 1] vóór, zodat de enige vluchtweg voor verdachte was afgesneden. Verdachte heeft verklaard dat hij bang was dat hij uit het raam zou worden gegooid.
Toen [slachtoffer 1] ontdekte dat hij in zijn been was gestoken, zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit de woning van verdachte gegaan. Buiten de woning bleek dat [slachtoffer 1] drie maal in zijn lichaam is gestoken, in zijn arm, zijn been en in zijn borst. [slachtoffer 1] is kort daarna ter plekke overleden. Eerst op het politiebureau bleek dat [slachtoffer 2] een steekwond in zijn schouder had. Geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte heeft gestoken. Verdachte, die zelf de politie heeft gebeld, heeft tegen een ter plaatse gekomen agent gezegd dat hij heeft gestoken.
Beroep op noodweer/noodweerexces
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is in de eerste plaats vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet het begane feit geboden zijn door de noodzakelijke verdediging tegen die aanranding.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de aanranding.
Naar het oordeel van het hof was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, een noodweersituatie. Verdachte werd in zijn eigen woning aangevallen door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zoals hiervoor is beschreven. Tegen deze aanranding mocht verdachte zich verdedigen. De vraag is echter of het meermalen steken met een mes geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen deze aanval. Naar het oordeel van het hof stond het plotseling meerdere malen steken met een mes door verdachte niet in verhouding tot het slaan en schoppen door de aanvallers. Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal, het steken met het mes disproportioneel.
Daarom wordt het beroep op noodweer verworpen.
Verdachte heeft, zoals hiervoor aangegeven, de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Het hof acht evenwel aannemelijk geworden dat deze overschrijding het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding.
Over verdachte zijn diverse rapporten over zijn persoon opgemaakt, in het Pieter Baan Centrum en door andere psychiaters en psychologen. Uit die rapportages is af te leiden dat het feit dat de bedreigende situatie bij verdachte zulke heftige emoties opriep kan worden toegeschreven aan zijn kwetsbare persoonlijkheidsstructuur die (mede) het gevolg is van traumatische ervaringen in het verleden. Dat aan die veroorzaking van de hevige gemoedsbeweging de persoonlijkheidsstructuur van de verdachte op enigerlei wijze heeft bijgedragen acht het hof aannemelijk. Die bijdrage is echter niet zodanig te achten dat getornd kan worden aan de vaststelling dat de hevige gemoedsbeweging het onmiddellijke gevolg is geweest van de wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweerexces wordt door het hof gehonoreerd. Om deze reden zal verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor beide feiten.
Aangezien het hof komt tot een ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte, behoeft het verweer van de raadsman dat verdachte onder een dermate grote druk heeft gehandeld dat hij redelijkerwijs niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan en dat daardoor sprake is geweest van psychische overmacht, geen verdere bespreking.
De verdachte is ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij familie [familienaam slachtoffers], als nabestaanden van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.983,62. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.609,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een computer, grijs, Sony Vaio pcg-7g1m.
Vordering van de benadeelde partij familie [familienaam slachtoffers], als nabestaanden van [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij familie [familienaam slachtoffers], als nabestaanden van [slachtoffer 1], in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr M. Barels, voorzitter,
mr G. Mintjes en mr A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van P. Heinst, griffier,
en op 16 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.