ECLI:NL:GHARL:2014:561

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
200.115.555-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op grond van zorgovereenkomst en de totstandkoming daarvan

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een vordering op grond van een zorgovereenkomst tussen appellanten, een zorgboerderij, en geïntimeerde, de moeder van een kind dat zorg nodig had. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen, waar de vordering van appellanten werd afgewezen omdat de kantonrechter oordeelde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen. Appellanten hebben in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis gevorderd en de toewijzing van hun vorderingen, die onder andere betrekking hebben op onbetaalde facturen voor zorgverlening aan het kind.

De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding op 21 september 2012, gevolgd door verschillende memorie's en pleidooien. De appellanten stelden dat er wel degelijk een zorgovereenkomst was, die hen recht gaf op betaling van een dagvergoeding van € 102,- voor de zorg die zij aan het kind verleenden. De geïntimeerde betwistte dit en stelde dat er geen overeenkomst was, omdat het kind in het kader van pleegzorg bij appellanten verbleef.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Het hof concludeerde dat er voor bepaalde periodes wel degelijk een overeenkomst van opdracht bestond, waarbij de appellanten recht hadden op een vergoeding. Het hof heeft de vordering van appellanten voor de periode van 14 augustus 2011 tot 19 augustus 2011 toegewezen, maar de vordering voor de periode van 1 augustus 2011 tot 13 augustus 2011 afgewezen. Voor de periode van 20 augustus 2011 tot januari 2012 oordeelde het hof dat er ook een overeenkomst van opdracht was, en dat de appellanten recht hadden op een redelijke vergoeding van € 99,- per dag.

De zaak is uiteindelijk door het hof verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door de geïntimeerde, om te reageren op de bevindingen van het hof. De beslissing van het hof is op 28 januari 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.115.555/01
(zaaknummer rechtbank Assen 336510/ CV EXPL 12-221)
arrest van de tweede kamer van 28 januari 2014
in de zaak van

1.Zorgboerderij [appellante 1],

gevestigd te [woonplaats],
hierna:
[appellante 1],

2. [appellant 2],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant 2],
3. [appellante 3],wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellante 3],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. E.P. Eujen, kantoorhoudend te Hoogeveen, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.P. Kleefstra, kantoorhoudend te Emmen,
voor wie heeft gepleit J. de Graaf-Bakker, kantoorhoudend te Emmen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 14 maart 2012 en 27 juni 2012 van de rechtbank Assen, sector kanton (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 21 september 2012,
- de memorie van grieven tevens aanvulling van gronden tevens wijziging eis, met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi waarbij door beide partijen pleitnota’s zijn overgelegd;
- een akte met ontbrekende producties door [appellanten];
- bij gelegenheid van het pleidooi heeft [geïntimeerde] op voorhand afstand gedaan nog op de akte ontbrekende producties te mogen reageren en hebben beide partijen afstand gedaan de zaak nog nader te mogen bepleiten.
2.2
Vervolgens hebben partijen alsnog gefourneerd en is arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellanten] luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I het op 27 juni 2012 door de Rechtbank Assen, sector kanton. locatie Emmen (zaaknummer 336510/CV EXPL 12-221) tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen;
II opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellanten als eisers in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en, met inachtneming van de vermeerdering van eis en het onder punt 58 van deze memorie van grieven verwoorde, geïntimeerde te veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan appellanten te betalen een bedrag ad € 16.830,-- met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na factuurdata tot aan de dag der algehele voldoening;
III geïntimeerde te veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan appellanten te betalen een bedrag ad € 513,-- ter zake de schade als benoemd en beschreven onder punt 59 t/m 61 bij deze memorie van grieven tevens houdende een aanvulling van gronden tevens houdende wijziging van eis;
IV geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, waaronder deurwaarderskosten, vast recht en het salaris advocaat van appellanten, te begroten volgens het gebruikelijke tarief".

3.De feiten

3.1
Als gesteld en niet weersproken staat tussen partijen, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende vast.
3.2
Zorgboerderij [appellante 1] is een vennootschap onder firma met als vennoten [appellant 2] en [appellante 3] en richt zich op de opvang en begeleiding van jongeren in de puberteit. Uit het huwelijk van [geïntimeerde] met de heer [partner van geïntimeerde] (hierna: [partner van geïntimeerde]) is [in 1995] [kind] geboren. Het huwelijk is [in 2003] geëindigd. Na hun huwelijk oefenen [geïntimeerde] en [partner van geïntimeerde] gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [kind]. In de loop van de jaren hebben zich bij [kind] verschillende gedrags- en opvoedingsproblemen geopenbaard. Medio 2010 zou [kind] worden geplaatst in een voorziening Gezinsvervanging met Verblijf (GMV): [voorziening].
3.3
Op 27 september 2010 waren de problemen zo groot dat [kind] ter overbrugging van de tijd tot opname bij [voorziening] werd ondergebracht bij [appellante 1]. [geïntimeerde] en [appellante 1] sloten daartoe een schriftelijke overeenkomst voor zorg en verblijf van [kind]. Daarin is onder meer een verblijfsvergoeding voor een doordeweekse dag van € 102,- en voor een nacht van € 25,- genoemd. [geïntimeerde] voldeed deze vergoedingen vanuit het haar ter beschikking gestelde Persoonsgebonden budget (PGB) als bedoeld in artikel 1.1.1. onder p en in paragraaf 2.6 van de Regeling subsidies AWBZ. Met ingang van 5 december 2010 is [kind] geplaatst bij [voorziening].
3.4
In de periode januari tot juni 2011 verbleef [kind] meerdere malen kortdurend bij [appellante 1]. [appellante 1] heeft aan [geïntimeerde] diverse facturen met data van 1 oktober 2010 t/m 6 mei 2011 verzonden voor het verblijf van [kind] op de zorgboerderij van [appellante 1] in de periode september 2010 t/m mei 2011. Deze facturen (gebaseerd een dagprijs van € 102,-) zijn door [geïntimeerde] voldaan.
3.5
Omdat [kind] bij [voorziening] onbegeleidbaar was, is hij van 4 juli tot 8 juli 2011 geplaatst in een voorziening voor crisisopvang te [plaats]. In overleg met [geïntimeerde] werd besloten [kind] aan te melden bij Promens Care voor begeleid zelfstandig wonen. Vanwege de tijd nodig voor besluitvorming door Promens Care werd afgesproken dat [kind] met ingang van 8 juli 2011 (tijdelijk) geplaatst zou worden bij [appellante 1]. Daartoe nam [kind] zelf telefonisch contact op met [appellante 1], vervolgens heeft [appellant 2] telefonisch contact opgenomen met [geïntimeerde]. In dat gesprek heeft [geïntimeerde] [appellant 2] verzocht of [kind] door [appellant 2] en [appellante 3] tijdelijk kon worden opgevangen.
3.6
[kind] is vervolgens op 8 juli 2011 bij [appellant 2] en [appellante 3] geplaatst in het kader van netwerkpleegzorg, waarbij [appellant 2] en [appellante 3] als pleegouders (tijdelijk) pleegzorg in de zin van hoofdstuk IVa van de Wet op de Jeugdzorg hebben verleend. [appellant 2] en [appellante 3] ontvingen daarvoor de voor pleegzorg vastgestelde vergoeding, die lager was dan de hiervoor genoemde vergoeding van € 102,- per (doordeweekse) dag. [geïntimeerde] kon volstaan met een eigen bijdrage van € 87,29 per maand te betalen aan het LBIO.
3.7
Op 11 juli 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen mevrouw [namens BJD] van BJD, [geïntimeerde] en [appellante 1]. [namens BJD] heeft dit gesprek vastgelegd in een notitie waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Kennismaking en afspraak met [appellant 2] en [appellante 3] [appellant 2] moeder en [betrokkene] zijn ook bij het gesprek aanwezig, [kind] schuift later aan.[kind] is er sinds vrijdag en eigenlijk gaat het heel erg goed. Hij houdt zich aan de regels en de afspraken en hij is gemotiveerd. Ze ervaren geen problemen met [kind].Ze hebben een aantal basisafspraken gemaakt en [kind] houdt zich hier aan Hij eet met het gezin mee, helpt mee en hij slikt ook zijn medicatie.[appellant 2] en [appellante 3] bieden overbruggingszorg, maar ze willen eigenlijk wel meer bieden. Ze willen hem wel helpen om zo zelfstandig mogelijk te worden. Ze kunnen dus meer bieden dat wat Promens Care op dit moment niet kan.[kind] knalt er overal uit, dit is geen goed teken. Ik hoop dat ze het vol kunnen houden. Het is wel de laatste kans voor [kind]. Financiering van de plaatsing, dit is netwerkpleegzorg.”
3.8
In een e-mail van 28 juli 2011 schrijven [appellant 2] en [appellante 3] aan [geïntimeerde] onder meer:
“Ik heb vanmiddag [namens BJD] (casemanager bureau Jeugdzorg) telefonisch gesproken en naar aanleiding daarvan stuur ik je deze mail.Ik hoorde van haar dat jullie geen toestemming willen geven voor het vergoeden via PGB. Wij zijn hier zeer verbaasd over.Net als [namens BJD] waren wij in de veronderstelling dit afgesproken te hebben. Wij zijn een zorgboerderij en worden alleen maar vanuit het PGB vergoedt.De pleegzorgvergoeding was een noodoplossing omdat PGB niet mogelijk was door de eventuele plaatsing bij Promens Care.Wij zijn namelijk ook geen pleegzorggezin. We hebben hier in mee gestemd zo dat wij wat voor [kind] en jullie iets konden betekenen.Een plek ter overbrugging …Omdat PGB nu wel mogelijk is willen we wel graag op deze manier vergoed worden, mede ook omdat dit via jullie altijd gebeurd is.Ook bij de tijdelijke plek van vorig jaar. Als vervolgplek hebben jullie er voor gekozen iets anders te zoeken en dat mag zeker ook. Ook al worden we via PGB vergoed, [kind] en jullie zitten dan niet vast aan de plek bij ons.En zijn jullie altijd vrij ergens anders voor te kiezen.Ik heb in een telefoongesprek met jou aangegeven dat de maximale termijn drie maanden was. Hierbij was ik in de veronderstelling dat als er eventueel toch nog een plek bij Promens Care kwam of totdat de indicatie omgezet kon worden naar PGB.Nu te weten dat het al omgezet kan worden met terugwerkende kracht, kunnen wij de termijn van drie maanden niet meer hanteren.En willen wij jullie alsnog vragen ons via PGB te vergoeden. Anders kunnen en willen wij [kind] niet langer op deze manier opvangen.”
3.9
In een e-mail van 30 juli 2011 schrijven [appellant 2] en [appellante 3] aan [geïntimeerde] onder meer:
“Wij zijn gewoon een bedrijf, een zorgboerderij, die vanuit het PGB wordt vergoed. Als dit niet mogelijk is dan geven wij jullie twee weken de tijd om een nieuwe plek voor [kind] te vinden.”
3.1
Op dat laatste e-mail bericht heeft [geïntimeerde] per e-mail als volgt gereageerd:
“2 weken is erg kort, zeker gezien de vakantieperiode en jullie hebben aangegeven niet hetzelfde te zullen doen als het GMV heeft gedaan. Wij verzoeken jullie dan ook ons tot uiterlijk 1 september de kans te geven voor [kind] iets te vinden.”
3.11
In een e-mail van 4 augustus 2011 heeft [appellante 3] het volgende meegedeeld aan [geïntimeerde]:
“Mocht [kind] langer dan 13 augustus bij ons verblijven, dan zijn wij genoodzaakt om de normale landelijke tarieven door te berekenen.Als je alsnog kiest voor PGB dan kunnen ze natuurlijk gewoon vergoed worden.”
3.12
In een e-mail van 4 augustus 2011 aan [appellante 1] schrijven [geïntimeerde] en haar huidige echtgenoot [betrokkene] onder meer:
“Aangezien wij binnen de onmenselijke door jullie gestelde termijn van 2 weken geen nieuwe plek voor [kind] kunnen vinden en wij niet willen dat [kind] 13 augustus naar het crisiscentrum in [plaats] moet zullen wij door jullie gedwongen de indicatie na onze vakantie omzetten in PGB. Het Zorgkantoor geeft aan dat dit 4 tot 6 weken in beslag gaat nemen in verband met de vakantieperiode. Wij kunnen jullie dus alleen betalen als het PGB geld door het Zorgkantoor bij ons op de rekening is gestort en als wij van jullie een ondertekende zorgovereenkomst met een geldigheidsduur van 14 t/m 19 augustus 2011 voor kortdurend verblijf voor het totaalbedrag van € 594,00 hebben ontvangen (landelijk tarief € 99,00 per etmaal).Wij hebben hiermee nu aan jullie (onderstaande) absurde eis voldaan en zijn voor jullie uitsluitend nog tot 19 augustus telefonisch bereikbaar. Wij zullen [kind] 19 augustus 2011 ’s avonds ophalen en willen na deze datum geen enkel contact meer met jullie hebben.”
3.13
[geïntimeerde] heeft [kind] op 19 augustus 2011 niet opgehaald bij [appellante 1]. Sindsdien verbleef [kind] veelvuldig bij [appellante 1]. Nadat [kind] weekeinden thuis had doorgebracht, bracht [geïntimeerde] hem telkens terug naar [appellante 1]. Deze situatie heeft tot ongeveer januari 2012 voortgeduurd.
3.14
Op 14 december 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing betreffende [kind] verleend. In die beschikking overweegt de kinderrechter onder meer het volgende:
“Moeder heeft ter zitting meegedeeld dat de minderjarige tot rust moet komen en dat hij daarom tijdelijk weer thuis woont. Als de minderjarige terug mag komen in de zorgboerderij zal hij volgens moeder vrijdag (18 december a.s.) terug gaan.”
3.15
[appellanten] hebben aan [geïntimeerde] ([geïntimeerde]) de volgende facturen verzonden:
Factuurdatum Periode Omschrijving Bedraga. 12 september 2011 augustus 2011 31 dagen x € 102,- €  3.162,-
b. 30 september 2011 september 2011 30 dagen x € 102,- €  3.060,-
c. 27 oktober 2011 oktober 2011 31 dagen x € 102,- €  3.162,-
d. 27 november 2011 november 2011 30 dagen x € 102,- €  3.060,-
e. 31 december 2011 december 2011 31 dagen x € 102,- €  3.162,-
f. 31 januari 2012 januari 2012 12 dagen x € 102,- €  1.224.-
3.16
[geïntimeerde] heeft de facturen niet betaald.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellanten] hebben van [geïntimeerde] in eerste aanleg betaling gevorderd van een bedrag van € 15.606,-, vermeerderd met de wettelijke rente, € 952,- aan buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure. Tevens hebben [appellanten] een verklaring voor recht gevorderd dat de overeenkomst zoals deze in 2010 heeft gegolden tussen partijen is gaan herleven per 8 juli 2011.
4.2
Aan die vorderingen leggen zij ten grondslag dat tussen hen en [geïntimeerde] een zorgovereenkomst betreffende [kind] bestond op grond waarvan een dagvergoeding van € 102,- verschuldigd was voor de periode augustus 2011 tot en met januari 2012. [geïntimeerde] stelt dat tussen haar en [appellanten] geen zorgovereenkomst tot stand is gekomen. [kind] verbleef vanaf 8 juli t/m 19 augustus bij [appellant 2] en [appellante 3] in het kader van pleegzorg. [geïntimeerde] stelt daarvoor, althans aan [appellant 2] en [appellante 3], geen vergoeding verschuldigd te zijn.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering van [appellanten] afgewezen omdat, aldus de kantonrechter, tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen.

5.Wijziging van eis

[appellanten] hebben bij memorie van grieven hun eis gewijzigd.
5.1
Zij hebben hun eis als volgt verhoogd:
In aanvulling op de eis in eerste aanleg vorderen [appellanten] ook voldoening van de factuur betreffende januari 2012 (zie hiervoor 3.15. onder f.), te weten een bedrag van € 1.224,-. Het totaal van het door [appellanten] gevorderde bedrag wegens onvoldane facturen bedraagt daarmee € 16.830,-
5.2
Voorts vorderen [appellanten] vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden doordat [kind] een aantal zaken bij [appellanten] heeft beschadigd, aldus [appellanten] In het totaal gaat het daarbij om een bedrag van € 513,-
5.3
Ten slotte hebben [appellanten] hun vordering verminderd door niet langer de onder 4.1. genoemde verklaring voor recht te vorderen.
5.4
Tegen deze wijzigingen is door [geïntimeerde] geen steekhoudend bezwaar gemaakt en het hof ziet geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve te weigeren wegens strijd met een goede procesorde. Om die reden zal het hof recht doen op basis van de gewijzigde eis.

6.De grieven

6.1
[appellanten] hebben tegen het vonnis van 27 juni 2012 zes grieven opgeworpen die alle strekken ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte de vorderingen van [appellanten] heeft afgewezen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
6.2
De vordering betreft facturen aangaande de periode van 1 augustus 2011 t/m januari 2012 (zie hiervoor onder 3.15). Het hof onderscheidt bij zijn beoordeling drie perioden, te weten:
a. de periode van 1 augustus 2011 t/m 13 augustus 2011;
b. de periode van 14 augustus 2011 t/m 19 augustus 2011;
c. de periode van 20 augustus 2011 t/m januari 2012.
6.3
ad a. de periode van 1 augustus 2011 t/m 13 augustus 2011
6.3.1
Tussen partijen staat vast dat [kind] van 8 juli t/m 31 juli 2011 bij [appellant 2] en [appellante 3] uit hoofde van (netwerk)pleegzorg verbleef. [geïntimeerde] stelt weliswaar dat [appellant 2] en [appellante 3] deze zorg na 31 juli 2011 hebben voortgezet en (zo begrijpt het hof) daartoe ook gehouden waren maar uit hetgeen [geïntimeerde] stelt, noch anderszins volgt dat een dergelijke gehoudenheid bestond. Wel volgt uit de gewisselde e-mails en het consequent volgehouden standpunt van [appellanten] in de procedure dat [appellant 2] en [appellante 3] niet bereid waren na 31 juli 2011 als pleegouders de zorg voor [kind] voort te zetten. De door [geïntimeerde] gesuggereerde gedwongen voortzetting van het pleegouderschap staat op gespannen voet met het karakter daarvan zoals geregeld in de Wet op de Jeugdzorg.
6.3.2
[appellanten] hebben onweersproken gesteld dat zij met ingang van 1 augustus 2011 geen vergoedingen uit hoofde van pleegzorg hebben ontvangen. Naar het oordeel van het hof is de door [appellant 2] en [appellante 3] aan [kind] verleende pleegzorg per 31 juli 2011 geëindigd. Zij waren echter bereid de zorg aan [kind] c.s. voort te zetten als zorgverlener op basis van een “reguliere” vergoeding, waartoe [geïntimeerde] het haar verleende PGB-budget kon aanspreken.
6.3.3
De periode van 1 augustus 2011 t/m 13 augustus 2011 wordt gekenmerkt doordat [kind] na de beëindigde pleegzorg nog bij [appellanten] verbleef, terwijl partijen geen overeenstemming konden bereiken over het karakter van en de voorwaarden voor dit verblijf. [appellanten] verleende deze periode onderdak aan [kind] om [geïntimeerde] de gelegenheid te bieden om een vervangend adres voor [kind] te regelen.
6.3.4
Naar het oordeel van het hof is voor deze periode onvoldoende gesteld om aan te nemen dat aan [appellanten] opdracht is gegeven voor zorg en opvang van [kind]. Ook anderszins is een dergelijke opdracht niet gebleken. Door [appellanten] in die periode gemaakte kosten ten behoeve van [kind] zijn derhalve niet gemaakt op grond van een overeenkomst tussen partijen. [appellanten] baseren hun vordering echter op nakoming door [geïntimeerde] van een tussen partijen bestaande overeenkomst, zodat het hof die vordering voor de periode die hier aan de orde is, zal afwijzen. De factuur van 12 september 2011 (zie hiervoor onder 3.15. sub a) dient met dertien (dagen) keer € 102,- te worden verminderd. In zoverre falen de grieven.
6.4
ad b. de periode van 14 augustus 2011 t/m 19 augustus 2011
6.4.1
De periode van 14 augustus 2011 t/m 19 augustus 2011 wordt gekenmerkt doordat na voorafgaand overleg [geïntimeerde] aan [appellanten] heeft verzocht of [kind], overeenkomstig diens eigen wens, bij [appellanten] mocht verblijven tot en met 19 augustus 2011. Dat [geïntimeerde], zoals zij stelt, die afspraak met tegenzin heeft gemaakt, doet daaraan niet af.
6.4.2
Naar het oordeel van het hof bestond er voor de periode van 14 augustus 2011 t/m 19 augustus 2011 tussen partijen een overeenkomst van opdracht (art. 7:400 e.v. BW). In artikel 7:405 lid 1 BW is bepaald dat indien (zoals hier het geval is) de opdrachtnemer de overeenkomst in de uitoefening van zijn bedrijf is aangegaan, de opdrachtgever hem loon verschuldigd is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien loon verschuldigd is maar de hoogte niet door partijen is bepaald, de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan een redelijk loon verschuldigd is.
6.4.3
Volgens [appellanten] is een vergoeding van € 102,- per dag redelijk. Volgens [geïntimeerde] is € 99,- per dag redelijk, mede omdat dit het landelijk gehanteerde (gebruikelijke) tarief is. [appellanten] heeft niet weersproken dat het landelijk gehanteerde tarief € 99,- per dag bedraagt. Anderzijds heeft [geïntimeerde] toen [kind] in 2010 en begin 2011 bij [appellante 1] verbleef steeds zonder bezwaren een vergoeding van € 102,- per dag betaald en is dit tarief kennelijk ook door het Zorgkantoor aanvaard bij de controle van de door [geïntimeerde] in het kader van het PGB ingekochte zorg. Of [geïntimeerde] dit bedrag kan voldoen, is in beginsel niet relevant voor het vaststellen van de redelijkheid van de door [appellanten] gewenste prijs.
6.4.4
Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding aan te sluiten bij het door [geïntimeerde] genoemde dagtarief van € 99,-. Onweersproken is dat dit tarief (landelijk) gebruikelijk is, terwijl het nagenoeg overeenstemt met het door [appellanten] zelf als redelijke tarief geduide tarief van € 102,- dat (eveneens onweersproken) ook door andere zorginstellingen wordt gehanteerd.
6.4.5
Het vorenstaande komt erop neer dat [appellanten] over de periode van 14 augustus 2011 t/m 19 augustus 2011 aanspraak kan maken op een vergoeding van zes maal € 99,-, te weten € 594,-. In zoverre slagen de grieven.
6.5
ad c. de periode van 20 augustus 2011 t/m januari 2012
6.5.1
Voor de periode van 20 augustus 2011 t/m januari 2012 heeft [geïntimeerde] niet uitdrukkelijk opdracht verleend aan [appellanten] tot zorgverlening. Uit de feitelijke handelwijze van partijen vloeit echter voort dat [geïntimeerde] ook voor deze periode de zorg van [kind] heeft willen doen uitvoeren door [appellante 1]. Op 19 augustus 2011 zou [geïntimeerde] [kind] ophalen. Zij heeft dit echter nagelaten en de bestaande situatie (zorgverlening door [appellante 1]) laten voortbestaan. Zij wist en werkte er aan mee dat [kind] in de periode na 20 augustus 2011 telkens weer bij [appellante 1] verbleef. Zij bracht [kind] immers na een verblijf thuis terug bij [appellante 1]. Daaruit volgt dat ook voor de periode van 20 augustus 2011 tot en met januari 2012 tussen partijen een overeenkomst van opdracht bestond.
6.5.2
Daaraan doet niet af dat het BJD en de RvdK tegenover [geïntimeerde] hebben aangegeven dat zij vonden dat [kind] bij [appellante 1] moest blijven. [geïntimeerde] was (evenals [partner van geïntimeerde]) tot 14 december 2011 bevoegd te beslissen waar [kind] verbleef en had ondanks de standpunten van het BJD en de RvdK kunnen besluiten [kind] elders onder te brengen of thuis te houden. Evenmin doet aan het bestaan van een overeenkomst af dat, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, door het thuishouden van [kind] een onhoudbare situatie voor [geïntimeerde] zou ontstaan. Deze omstandigheid was immers niet aan [appellante 1] toe te rekenen, terwijl [geïntimeerde] juist voor dit probleem een oplossing zocht door [kind] bij [appellante 1] onder te brengen.
6.5.3
De kinderrechter heeft op 14 december 2011 [kind] onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven. Deze omstandigheid zou van invloed kunnen zijn geweest op de contractuele relatie tussen [geïntimeerde] en [appellante 1]. Dat en hoe zulks het geval is geweest, heeft [geïntimeerde] echter niet gesteld. Ook niet nadat haar bij pleidooi uitdrukkelijk naar de consequenties van de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing is gevraagd. In rechte dient er daarom van te worden uitgegaan dat de overeenkomst van opdracht tussen [appellante 1] en [geïntimeerde] ook na 14 december 2011 is blijven voortbestaan.
6.5.4
Voor de periode van 20 augustus 2011 t/m januari 2012 geldt derhalve dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht bestond met [appellante 1] als opdrachtnemer en [geïntimeerde] als opdrachtgeefster.
6.5.5
Ook thans geldt dat een uitdrukkelijk overeengekomen prijs ontbreekt. Op grond van hetgeen is overwogen onder 6.4.2. t/m 6.4.4. ziet het hof ook hier aanleiding om als een gebruikelijke en redelijke vergoeding een dagtarief van € 99,- te hanteren.
6.6
De omvang van de vordering van [appellanten]
6.6.1
Uit het vorenstaande volgt dat vordering van [appellanten] betreffende de periode
a. van 1 augustus 2011 t/m 13 augustus 2011 zal worden afgewezen (zie 6.3.);
b. van 14 augustus 2011 t/m 19 augustus 2011 in beginsel zal worden toegewezen (zie 5.4.);
c. van 20 augustus 2011 t/m januari 2012 in beginsel zal worden toegewezen (zie 5.5.).
6.6.2
Nu de grieven slagen, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep het verweer van [geïntimeerde] te beoordelen dat door [appellanten] te veel dagen in rekening zijn gebracht (conclusie van antwoord onder 18). Dit verweer is door [geïntimeerde] als volgt onderbouwd.
6.6.3
Op de factuur voor de periode augustus 2011 (zie 3.15 sub a) dient, aldus [geïntimeerde], in mindering te worden gebracht de door [appellanten] ontvangen pleegzorgvergoeding. [geïntimeerde] wijst er op dat door haar voor augustus 2011 de wettelijke ouderbijdrage is voldaan.
6.6.4
Verder specificeert [geïntimeerde] een groot aantal data in de maanden september 2011 t/m januari 2012 waarop [kind], aldus [geïntimeerde], de dag en/of avond niet bij [appellante 1] verbleef. Bij een groot aantal van die data staat vermeld:
“[kind] thuis geweest”. [geïntimeerde] stelt dat op die dagen [kind] ’s avonds terug naar [appellante 1] ging, zodat de dagvergoeding van € 102,- plaats moet maken voor een nachtvergoeding van € 25,-, waarbij [geïntimeerde] kennelijk aansluiting zoekt bij de overeenkomst zoals die tussen partijen heeft bestaan van 27 september 2010 tot en met mei 2011.
6.6.5
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Het hier bedoelde verweer is niet of nauwelijks door [appellante 1] weersproken. Anderzijds mist de specificatie door [geïntimeerde] aan nauwkeurigheid. Van haar mag worden verlangd dat zij voor de periode augustus 2011 tot en met januari 2012 per dag dat [kind] volgens haar (ten dele) niet bij [appellante 1] verbleef, aangeeft welk dagdeel of welke dagdelen dat betrof en welke vergoeding (uitgaande van een dagvergoeding van € 99,- en een nachtvergoeding van € 25,-) daarbij hoort.
6.6.6
Overigens lijkt ook uit de stellingen van [appellanten] te volgen dat [kind] niet alle dagen van de maanden waarop de facturen betrekking hebben, bij [appellante 1] verbleef. Zo stellen [appellante 1] c.s. (bij pleidooi) herhaald dat [geïntimeerde] [kind] na een verblijf thuis terugbracht bij [appellante 1]. Die stelling verdraagt zich zonder toelichting, welke ontbreekt, niet met de overgelegde facturen waarin alle kalenderdagen van de maand in rekening zijn gebracht.
6.6.7
Om reden van het vorenstaande zal het hof de zaak verwijzen naar de rol voor het nemen van een akte door [geïntimeerde], die daarbij desgewenst stukken kan overleggen. Vervolgens zal aan [appellanten] gelegenheid worden geboden daarop te reageren bij antwoordakte.
7. Slotsom
Alvorens verder op de grieven te beslissen zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] aangaande de rechtsoverwegingen 6.6.2. t/m 6.6.7 en houdt het voor het overige alle beslissingen aan.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 25 februari 2014voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] om te reageren op hetgeen het hof heeft overwogen onder 6.6.2 tot en met 6.6.7;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. van Rijssen, B.J.H. Hofstee en F.J. Streppel en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
28 januari 2014.