Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
ING Bank N.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 april 2013;
- de memorie van grieven, met een productie;
- de memorie van antwoord.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen ING Bank N.V. betreffende de overeengekomen rentevaste periode van een hypothecaire geldlening. [appellant] had bij ING twee hypothecaire geldleningen afgesloten, waarvan de rentevaste periode van één lening op 1 september 2008 afliep. [appellant] stelde dat hij telefonisch had gekozen voor een rentevaste periode van drie jaar, terwijl ING beweerde dat er een periode van zeven jaar was overeengekomen. De rechtbank had in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant] niet had bewezen dat de rentevaste periode van drie jaar was afgesproken.
Het hof bevestigde dat de bewijslast bij [appellant] lag en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. Het hof oordeelde dat de overeenkomst tot stand kwam door aanbod en aanvaarding, en dat [appellant] op het keuzeformulier had aangekruist voor zeven jaar. ING had dit formulier ontvangen, wat impliceerde dat er wilsovereenstemming was bereikt over de zevenjarige periode. Het hof verwierp de stelling van [appellant] dat hij in een telefoongesprek voor drie jaar had gekozen, omdat ING dit betwistte en [appellant] geen bewijs had geleverd.
De slotsom was dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere vonnissen van de rechtbank Oost-Nederland werden bekrachtigd. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door het hof werden vastgesteld op € 683,- voor griffierechten en € 632,- voor advocaatkosten, met een mogelijkheid tot nakosten.