Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de aanvraag van [appellant] voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [Appellant] was eerder, in 2004, toegelaten tot deze regeling, maar deze was tussentijds beëindigd op 30 maart 2006 omdat hij niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeiden uit de regeling. De rechtbank Overijssel had op 14 april 2014 het verzoek van [appellant] om opnieuw toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat hij binnen tien jaar na de eerdere regeling opnieuw een verzoek indiende, wat in strijd is met artikel 288, lid 2, aanhef en onder d, van de Faillissementswet (Fw).
In hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat hij ten tijde van de eerdere regeling leed aan psychische aandoeningen, waaronder een posttraumatische stressstoornis en een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, waardoor hij niet in staat was om aan de verplichtingen te voldoen. Hij stelde dat er een significante wijziging in zijn situatie was ten opzichte van 2006, en dat hij nu saneringsrijp was.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de afwijzingsgrond van artikel 288, lid 2, aanhef en onder d, Fw imperatief is en dat de uitzonderingsgronden niet op [appellant] van toepassing zijn. De tussentijdse beëindiging van de eerdere schuldsaneringsregeling was gebaseerd op het niet nakomen van verplichtingen, wat betekent dat het verzoek van [appellant] moest worden afgewezen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en de hardheidsclausule van artikel 288, lid 3, Fw niet van toepassing verklaard, omdat deze niet aan de orde was in deze zaak.