ECLI:NL:GHARL:2014:5314

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
13/00915
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en voorlopige aanslag met betrekking tot verrekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op 20 augustus 2013 het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen voor het jaar 2009, met een belastbaar inkomen van € 21.859. De Inspecteur had bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen gehandhaafd, maar enkele kortingen verleend en de heffingsrente verlaagd. Belanghebbende stelde dat de voorlopige aanslag niet verrekend mocht worden, omdat zij niet op de hoogte was van de wijziging van het rekeningnummer door haar echtgenoot, [A]. Het Hof oordeelde dat de voorlopige aanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat belanghebbende geen bezwaar had gemaakt tegen de voorlopige aanslag. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur de aanslag terecht had vastgesteld en dat de verrekening van de voorlopige aanslag met de definitieve aanslag rechtmatig was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00915
uitspraakdatum: 1 juli 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 augustus 2013, nummer AWB 12/5816, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.859. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 814.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd, alsnog alleenstaande-ouderkorting en aanvullende alleenstaande-ouderkorting verleend en de heffingsrente verminderd tot € 670.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 20 augustus 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [A], alsmede
[B] en [C] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende was in het onderhavige belastingjaar gehuwd met [A] (hierna: [A]).
2.2
Belanghebbende en haar minderjarige zoon [D] stonden in het onderhavige belastingjaar ingeschreven op het adres [a-straat] 22 te [Z]. [A] stond van 11 september 2009 tot 26 april 2010 eveneens ingeschreven op het voornoemde adres.
2.3
Op 22 april 2010 is door [A] de aangifte IB/PVV van belanghebbende voor het jaar 2009 ingediend. In die aangifte is een belastbaar inkomen uit werk en woning berekend van € 21.409. In de aangifte is rekening gehouden met een reisaftrek voor openbaar vervoer van € 1.591, alimentatiekosten van € 1.000, een bedrag aan specifieke zorgkosten van € 1.000 en diverse heffingskortingen. Aan ingehouden en verrekenbare loonheffing is in de aangifte een bedrag vermeld van € 13.000. Op het voorblad van de aangifte is het voorgedrukte (bank)rekeningnummer voor teruggaaf ([000000000]) doorgehaald en vervangen door het (bank)rekeningnummer [000000001].
2.4
Met dagtekening 3 augustus 2010 heeft de Inspecteur – conform de ingediende aangifte – een voorlopige aanslag opgelegd. Deze voorlopige aanslag resulteerde in een teruggaaf van € 13.363. In de voorlopige aanslag, die is verzonden naar het adres van belanghebbende, is vermeld: “Het bedrag, of het deel dat overblijft na verrekening, wordt overgemaakt op rekeningnummer [000000001].”
2.5
Het bedrag van de teruggaaf op grond van de voorlopige aanslag is overgemaakt naar een gezamenlijke bankrekening van belanghebbende en [A] bij de ABN-AMRO bank met het rekeningnummer [000000001].
2.6
Bij brief van 13 juni 2012 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om informatie met betrekking tot de geclaimde aftrekposten en heffingskortingen. Naar aanleiding van de reactie van belanghebbende heeft de Inspecteur met dagtekening 11 juli 2012 het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2012 vastgesteld op € 21.859, de aftrekposten geweigerd en, naast de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting verleend. De definitieve aanslag resulteerde in een betaling van € 11.168. Hiertegen is belanghebbende in bezwaar gekomen.
2.7
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur alsnog de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting verleend. Na deze uitspraak resulteerde de aanslag, mede in verband met de vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente, in een te betalen bedrag van € 9.182.
2.8
De Rechtbank heeft beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de geclaimde aftrekposten nu betalingsbewijzen, dan wel andere schriftelijke bescheiden ontbreken waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Ook heeft belanghebbende naar het oordeel van de Rechtbank geen recht op ouderschapsverlofkorting.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de aanslag IB/PVV tot het juiste bedrag heeft vastgesteld.
3.2
De Inspecteur beantwoordt voorgaande vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Zij stelt zich op het standpunt dat verrekening van de opgelegde voorlopige aanslag achterwege moet blijven omdat zij daarvan niet op de hoogte was. Ten tijde van het opleggen van de voorlopige aanslag was zij haar woonadres ontvlucht wegens huiselijk geweld. [A] heeft de teruggaaf onmiddellijk van de bankrekening opgenomen en aangewend in zijn onderneming als zogenoemde zzp-er. Naar de mening van belanghebbende moet de voorlopige aanslag worden verrekend met een aan [A] op te leggen aanslag.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en de heffingskortingen zoals deze door de Inspecteur zijn toegepast bij het doen van de uitspraak op bezwaar, tussen partijen niet meer in geschil zijn. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat de voorlopige aanslag is opgelegd conform de door [A] ingediende aangifte.
4.2
In geschil is uitsluitend nog het antwoord op de vraag of de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag mag worden verrekend met de definitieve aanslag.
4.3
Ingevolge artikel 15 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) kunnen de voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen voorheffingen worden verrekend met de aanslag, dan wel – voor zoveel nodig – bij een door de inspecteur te nemen voor bezwaar vatbare beschikking.
4.4
Het Hof is van oordeel dat de voorlopige aanslag op de voorgeschreven wijze aan belanghebbende is bekendgemaakt nu de voorlopige aanslag is gericht aan belanghebbende en verzonden is naar het door haar opgegeven adres. De voorlopige aanslag is uitbetaald op de bankrekening bij de ABN-AMRO die in de aangifte van belanghebbende is vermeld en die, naar ter zitting is gebleken, mede op naam staat van belanghebbende. Dat belanghebbende niet ervan op de hoogte was dat [A] in haar aangifte het rekeningnummer voor teruggaaf had gewijzigd van haar rekening bij de Rabobank in het rekeningnummer bij de ABN-AMRO bank, doet daaraan niet af. Belanghebbende heeft tegen de voorlopige aanslag geen bezwaar gemaakt.
4.5
Ook de stelling van belanghebbende dat [A] de aangifte van belanghebbende heeft ingediend zonder dat zij daarvan op de hoogte was doet er niet aan af dat de Inspecteur haar terecht de voorlopige aanslag heeft opgelegd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende en [A] in het onderhavige jaar gehuwd waren, dat [A] ook voor eerdere jaren de aangiften van belanghebbende indiende en in voorkomende gevallen, ook in de bezwaarfase, contact met de Inspecteur opnam en dat hij namens belanghebbende reageerde op door de Inspecteur gestelde vragen. [A] is meegekomen naar de zitting bij het Hof om het woord te voeren voor belanghebbende. Uit het gedrag van zowel belanghebbende als van [A] kan worden afgeleid dat belanghebbende [A] had gemachtigd haar te vertegenwoordigen. Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur aanleiding had om te twijfelen aan de vertegenwoordigings-bevoegdheid van [A].
4.6
Gelet op het vorenoverwogene is er geen aanleiding af te wijken van het bepaalde in artikel 15 van de AWR. De door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen niet afdoen aan de rechtmatigheid van de onderhavige definitieve aanslag en de daarbij toegepaste verrekening van de voorlopige teruggaaf.
4.7
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag niet wordt verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. A. Klein als griffier.
De beslissing is op 1 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Klein)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.