In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontheffing van het gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, geboren in 2004, en de benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg (BJZ) tot voogd. De ouders waren eerder door de rechtbank Overijssel ontheven van het gezag over hun dochter, die sinds maart 2010 onder toezicht staat van BJZ en uit huis geplaatst is. De ouders hebben tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, waarbij zij betwisten dat zij ongeschikt zijn om voor hun kind te zorgen en dat er geen zicht is op verbetering van hun situatie.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in het verleden niet in staat zijn gebleken om voldoende veiligheid en stabiliteit te bieden aan hun dochter, die in een pleeggezin verblijft en daar goed lijkt te functioneren. De ouders hebben verschillende argumenten aangevoerd om de ontheffing van het gezag aan te vechten, waaronder hun bereidheid om samen te werken met hulpverlening en hun wens om de communicatie met de gezinsvoogd te verbeteren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de belangen van het kind voorop staan en dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste is voor haar ontwikkeling.
De ouders hebben ook verzocht om te bepalen dat de voogdij over hun dochter daadwerkelijk door BJZ wordt uitgevoerd en niet aan een andere stichting wordt overgedragen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet bevoegd is om te beslissen over de uitvoering van de voogdij. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.