ECLI:NL:GHARL:2014:5289

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
200.145.459-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige na strijd tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder de omgang tussen [kind] en de vader stopgezet vanwege zorgen over de ontwikkeling van [kind] en mogelijke signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De kinderrechter had op 10 januari 2014 besloten om [kind] onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg (BJZ) voor de duur van een jaar. De vader had zijn verzoeken tot gezamenlijk gezag en omgang met [kind] ingetrokken, wat leidde tot de vraag of de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk was.

Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [kind], maar oordeelt dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is. De moeder heeft hulp ingeschakeld en is bereid om samen te werken met deskundigen. Het hof concludeert dat andere middelen ter afwending van de zorgen niet hebben gefaald en dat de situatie van [kind] niet zo ernstig is dat ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof vernietigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen in zaken van ondertoezichtstelling, vooral in situaties waar ouders in conflict zijn. Het hof heeft de belangen van [kind] vooropgesteld en de rol van de moeder in het waarborgen van de ontwikkeling van [kind] onderstreept. De beslissing van het hof is een belangrijke stap in het waarborgen van de rechten en belangen van minderjarigen in complexe familierechtelijke situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.459/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/131205/FJ RK 13-1306)
beschikking van de familiekamer van 26 juni 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Vaupell, kantoorhoudend te Wolvega,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 januari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 april 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen, althans de vordering aan de raad te ontzeggen.
2.2
De raad heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 29 april 2014 een brief van 25 april 2014 van de raad;
- op 14 mei 2014 een brief van 12 mei 2014 van BJZ met bijlagen;
- op 23 mei 2014 een journaalbericht van 22 mei 2014 van mr. Vaupell, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op woensdag 28 mei 2014 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [namens de raad] verschenen. Namens BJZ was mevrouw [namens BJZ] ter zitting aanwezig. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van de ouders is [in 2010] geboren [kind] (verder te noemen [kind]). De vader heeft [kind] [in 2010] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [kind] alleen uit. [kind] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
3.2
De vader heeft zich op 7 februari 2012 gewend tot de rechtbank met het verzoek om hem tezamen met de moeder met het gezag over [kind] te belasten en tussen hem en [kind] een zorg/contactregeling vast te stellen.
3.3
Bij beschikking van 18 april 2012 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld van driemaal een dagdeel in het weekend eens per twee weken en vervolgens driemaal een zaterdag of zondag in het weekend eens per twee weken. Tijdens het daaropvolgende mediationtraject zijn partijen tot de afspraak gekomen dat [kind] één zaterdag en één woensdagmiddag per twee weken naar haar vader zal gaan. Verdere afspraken hebben partijen niet kunnen maken.
3.4
Bij beschikking van 30 januari 2013 heeft de rechtbank, in afwachting van de resultaten van een nieuw mediationtraject tussen partijen, opnieuw een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat [kind] in de maand februari 2013 eenmaal een weekend van zaterdag op zondag bij de vader zal verblijven met handhaving van de door partijen afgesproken regeling en dat [kind] vanaf maart 2013 één weekend per veertien dagen van zaterdag op zondag alsmede één woensdagmiddag per veertien dagen bij de vader zal verblijven.
3.5
De moeder heeft de omgang tussen de vader en [kind] eind augustus 2013 stopgezet, omdat de reactie van [kind] op de omgang haar ernstig zorgen baarde.
3.6
Bij beschikking van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar het gezag en de mogelijkheden voor een omgangsregeling tussen de vader en [kind]. De raad heeft dit onderzoek gevoegd bij het reeds aangevangen onderzoek naar de opvoedingssituatie van [kind] bij de moeder thuis, welk onderzoek de raad was begonnen naar aanleiding van de behandeling ter zitting van 15 oktober 2013.
3.7
In het rapport van 3 december 2013 heeft de raad geadviseerd om het gezag van de moeder over [kind] niet te wijzigen in gezamenlijk gezag met de vader om te voorkomen dat [kind] nog meer klem komt tussen de ouders dan nu het geval is, en om geen omgangsregeling vast te stellen tussen [kind] en haar vader omdat de mogelijkheden daartoe bij de ouders ontbreken. De raad heeft ook geconcludeerd dat [kind] door de aanhoudende strijd tussen haar ouders in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De raad heeft verzocht om [kind] onder toezicht te stellen van BJZ.
3.8
Bij beschikking van 10 januari 2014 heeft de kinderrechter [kind] onder toezicht gesteld van BJZ voor de duur van een jaar.
3.9
De vader heeft de rechtbank in de procedure betreffende het gezag en de omgang laten weten zijn verzoeken ten aanzien van het gezamenlijk gezag over [kind] en het vaststellen van een zorg/contactregeling met haar in te trekken. Bij beschikking van 19 februari 2014 heeft de rechtbank daarom verstaan dat op de verzoeken van de vader niet langer beslist behoeft te worden.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld van BJZ indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2
De moeder kan zich met de ondertoezichtstelling van [kind] niet verenigen. Zij wijst er op dat de zorgen van de kinderrechter over [kind] vooral te maken hebben met de strijd tussen de ouders. De moeder stelt evenwel dat deze strijd tussen de ouders niet meer aan de orde is nu de vader zijn verzoeken ten aanzien van het gezag en de omgang heeft ingetrokken. De moeder benadrukt nogmaals dat omgang met de vader niet in het belang van [kind] is. De moeder heeft de eerdere omgang stopgezet omdat [kind] niet langer naar de vader wilde, lichamelijke klachten kreeg en afwijkend gedrag op seksueel gebied vertoonde waardoor de moeder vreesde voor seksueel misbruik binnen het gezin van de vader. Na stopzetting van de omgang is volgens de moeder geen sprake meer van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
4.3
BJZ heeft verklaard dat de gezinsvoogd de vader meermalen tevergeefs heeft uitgenodigd voor een gesprek. Uiteindelijk is er een gesprek met de vader geweest en daarin heeft de vader aangegeven welke grote impact de jarenlange strijd met de moeder op hem heeft gehad en dat hij deze strijd niet langer wil. Hij heeft te kennen gegeven dat hij geen omgang met [kind] meer nastreeft en dat hij ook geen verdere contacten wenst met de gezinsvoogd en/of BJZ. Om die reden zal BJZ de voorgenomen hulpverlening door IAG alleen inzetten in de thuissituatie van de moeder om zicht te krijgen op de vraag of mogelijk sprake is van seksueel misbruik van [kind] dan wel of sprake is van projectie door de moeder. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan zal nadere hulpverlening worden ingezet. BJZ betreurt het evenwel dat [kind] geen contact meer zal hebben met de vader en zij vrezen dat [kind] zal opgroeien zonder hem.
4.4
De medewerker van de raad heeft ter zitting geconstateerd dat de vader zich in ieder geval voor nu en de nabije toekomst uit de strijd heeft teruggetrokken en dat er ook geen sprake meer is van seksueel grensoverschrijdende gedragingen van [kind]. De raad heeft daarop aangegeven dat voorstelbaar is dat de ondertoezichtstelling wordt beëindigd.
4.5
Uit het raadsrapport van 3 december 2013 blijkt dat reeds jaren sprake is van een hevige strijd tussen de ouders waarbij de belangen van [kind] uit het oog zijn en worden verloren. [kind] wordt betrokken bij de strijd van de ouders. Gezien haar gedrag lijkt volgens de raad bij haar sprake van loyaliteitsproblematiek in de vorm van verborgen loyaliteit, die wordt ontwikkeld als het voor een kind (emotioneel) onmogelijk is om een band met beide ouders te ontwikkelen. Een dergelijk verborgen loyaliteit belemmert de identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling.
Verder zijn er zorgen en onduidelijkheid over het seksueel grensoverschrijdend gedrag van [kind] dat door de moeder is gezien, maar niet door de vader en welk gedrag ook niet is opgemerkt door de peuterspeelzaal en het consultatiebureau, en welk gedrag zich niet meer voordoet sinds er geen omgang meer is met de vader.
4.6
Uit de beschikking van 19 februari 2014 blijkt dat de vader zijn verzoeken ten aanzien van het gezag over [kind] en een zorg/contactregeling heeft ingetrokken met het oog op de belangen van [kind]. Uit de uitlatingen van de medewerker van BJZ ter zitting is voorts duidelijk geworden dat de vader niet zal meewerken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De vader is ook niet ter zitting verschenen. Dat de vader geen omgangscontacten meer wenst en dat (ook in het kader van de ondertoezichtstelling) niet langer zal worden toegewerkt aan herstel van deze contacten, betekent echter niet dat daarmee de strijd tussen de ouders van de baan is. De moeder gaat daarmee ook voorbij aan de impact die deze strijd heeft gehad op [kind] en mogelijk nog zal hebben, omdat het risico reëel is dat [kind] zonder verdere contacten met haar vader zal opgroeien.
4.7
Ook de seksueel grensoverschrijdende gedragingen van [kind] en de verdere signalen die de moeder heeft genoemd -en die volgens haar wijzen op seksueel misbruik van [kind]- acht het hof zorgwekkend. Deze signalen vergen nader onderzoek, ook nu medewerkers van het consultatiebureau en de peuterspeelzaal dergelijk gedrag bij [kind] niet hebben gezien en de moeder inmiddels heeft aangegeven dat de gedragingen en signalen na de stopzetting van de omgang met vader niet meer aanwezig zijn. Wanneer dit misbruik daadwerkelijk heeft plaatsgevonden kan sprake zijn van traumatische gebeurtenissen voor [kind] waarvoor zij mogelijk behandeling nodig heeft. Wanneer de door de moeder geconstateerde zorgsignalen niet juist mochten zijn, dan wordt [kind] belast met onwaarheden over de vader die ernstige beschuldigingen inhouden. Het is in het belang van [kind] dat hierover, voor zover mogelijk, duidelijkheid komt.
4.8
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er nog immer zorgen zijn over de ontwikkeling van [kind]. Deze zorgen zijn van dien aard dat gesteld kan worden dat [kind] zodanig opgroeit dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig wordt bedreigd. Onder de huidige omstandigheden kan echter niet gesteld worden dat de ondertoezichtstelling van [kind] noodzakelijk is omdat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
4.9
Voor het hof staat vast dat de moeder de zorgen die ten aanzien van [kind] (hebben) bestaan wel degelijk onderkent en het hof verwacht dat zij deze ook in de toekomst zal onderkennen. De moeder heeft naar aanleiding van de door haar geconstateerde afwijkende gedragingen van [kind] ook hulp van deskundigen ingeschakeld om hier meer zicht op te krijgen, waaronder een kinderpsycholoog. Een mogelijk traject door middel van het MDCK is uitgesteld in afwachting van de uitkomsten het raadsonderzoek (en kennelijk niet opnieuw opgestart) en verdere contacten met de kinderpsycholoog zijn aangehouden op verzoek van BJZ (en, naar het hof begrijpt, de door BJZ in te zetten hulpverlening aan de ouders en [kind]). De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij opnieuw de kinderpsycholoog zal benaderen voor [kind] en dat zij de IAG accepteert en daaraan haar medewerking zal verlenen, ook buiten het verplichte kader van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft er voldoende vertrouwen in dat de moeder ook haar medewerking zal verlenen aan nader onderzoek indien daarvoor aanleiding mocht bestaan, en ook verdere hulpverlening voor zichzelf en [kind] zal accepteren indien dit nodig mocht blijken. Het hof acht op dit punt hulpverlening in een vrijwillig kader toereikend.
4.1
Aldus komt het hof tot het oordeel dat niet is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [kind] op dit moment rechtvaardigen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2014;
wijst af het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind], geboren [in 2010] in de gemeente [gemeente].
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. J.G. Idsardi, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 juni 2014.