ECLI:NL:GHARL:2014:5223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
13/01193
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van een aanslag forensenbelasting opgelegd aan de erven van een overleden eigenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [X] tegen een aanslag in de forensenbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Littenseradiel is opgelegd. De aanslag, ter hoogte van € 963 voor het jaar 2012, werd opgelegd aan de erven, die de woning [a-straat] 15 te [L] gezamenlijk door erfrecht hebben verkregen. De heffingsambtenaar verklaarde de erven niet-ontvankelijk in hun bezwaar tegen de aanslag, maar de rechtbank Noord-Nederland vernietigde deze uitspraak en verklaarde het bezwaar ongegrond, waardoor de aanslag werd gehandhaafd. De erven gingen in hoger beroep, waarbij zij stelden dat de heffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de belasting in de afgelopen tien jaar onredelijk is gestegen.

Tijdens de zitting op 20 mei 2014 in Leeuwarden werd de gemachtigde van de erven gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. De erven voerden aan dat de gemeente de Verordening op de heffing en invordering van de forensenbelasting voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor deze is bedoeld, en dat andere gemeenten geen of lagere tarieven hanteren. De heffingsambtenaar betwistte deze claims en stelde dat de gemeente vrij is in de tariefstelling voor de forensenbelasting.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte de erven gezamenlijk in de heffing had betrokken, aangezien de Verordening niet voorziet in een gezamenlijke belastingplicht voor meerdere personen. Het Hof vernietigde de aanslag en de uitspraak van de rechtbank, en gelastte de heffingsambtenaar om het betaalde griffierecht aan de erven te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/01193
uitspraakdatum: 1 juli 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven [X](hierna: belanghebbenden),
vertegenwoordigd door mevrouw [A] te [Z],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 oktober 2013, nummer AWB LEE 12/2269, in het geding tussen belanghebbenden en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Littenseradiel(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbenden een aanslag ten bedrage van € 963 in de forensenbelasting opgelegd voor het jaar 2012.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar belanghebbenden niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar.
1.3
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 15 oktober 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, het bezwaar ongegrond verklaard, de aanslag gehandhaafd, en gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
1.4
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbenden, bijgestaan door haar dochter mevrouw [B], alsmede [C] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

Belanghebbenden, de weduwe en kinderen van erflater [X], hebben in 1991 de woning [a-straat] 15 te [L], gemeente Littenseradiel, (hierna: de woning) gezamenlijk door erfrecht verkregen. De woning is reeds vele generaties bij de familie in eigendom en in gebruik. Gedurende het gehele jaar 2012 stond de woning aan belanghebbenden ter beschikking. Geen van belanghebbenden heeft hoofdverblijf in de gemeente Littenseradiel. Belanghebbenden leven niet met elkaar samen als gezin.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is de vraag of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de heffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijke wetgeving.
3.3
Belanghebbenden voeren daartoe aan dat het bedrag van de belasting in 10 jaar is verdubbeld. Zij hebben de woning niet door koop aan permanente bewoning onttrokken. Zij hebben de woning met zorg in stand gehouden. Eveneens niet voor permanente bewoning gebruikte panden, die in eigendom toebehoren aan een stichting, zijn van de heffing vrijgesteld. Omringende gemeenten kennen de heffing niet of hanteren veel lagere tarieven. Door begrotingsdruk gebruikt de gemeente de Verordening op de heffing en invordering van de forensenbelasting 2012 (hierna: de Verordening) voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld.
3.4
De heffingsambtenaar heeft het standpunt van belanghebbenden gemotiveerd weersproken. Hij voert aan dat de gemeente vrij is in de tariefstelling voor de forensenbelasting, dat de stijging van het tarief ten opzichte van eerdere jaren niet leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing, en dat de aanslag is opgelegd in overeenstemming met de daarop betrekking hebbende bepalingen van de Gemeentewet, de Verordening en de geldende beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie. Voorts voert hij aan dat forensenbelasting alleen van natuurlijke personen kan worden geheven en betwist hij dat de Verordening wordt gebruikt om begrotingsdruk te verlichten.
3.5
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.6
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot op € 470, althans tot op een als redelijk aan te merken bedrag.
3.7
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening wordt onder de naam ”forensenbelasting” een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.2
Deze bepaling moet zo worden begrepen dat als belastingplichtige wordt aangemerkt degene die aan de criteria voor heffing voldoet. Het gebruik van de meervoudsvorm ”personen” dient aldus te worden opgevat, dat aan iedere natuurlijke persoon die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houdt, een aanslag kan worden opgelegd. Indien ten aanzien van een woning meer personen als belastingplichtige kunnen worden aangemerkt, kan een keuze worden gemaakt met betrekking tot de persoon die in de heffing zal worden betrokken. Uit de bepaling kan niet worden afgeleid dat beoogd is in een aanslag meer dan een persoon in de heffing te betrekken.
4.3
Met betrekking tot de wijze waarop de heffingsambtenaar belanghebbenden, de gezamenlijke erven van de voormalig eigenaar, in de heffing heeft betrokken, oordeelt het Hof ambtshalve en met toepassing van artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat belanghebbenden ten onrechte gezamenlijk in deze heffing zijn betrokken.
4.4
De heffingsambtenaar heeft ter zitting nog aangevoerd dat ingevolge artikel 6 van door het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel vastgestelde ”Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie” de aanslag kan worden opgelegd aan degene die met betrekking tot het voorgaande belastingtijdvak of kalenderjaar de aanslag heeft gekregen, gezorgd heeft dat de aanslag betaald is en nog steeds belastingplichtig is, en dat de aanslag voor het vorige kalenderjaar ook ten name van de erven was gesteld. De opvatting van de heffingsambtenaar impliceert dat aldus een met de Verordening strijdige heffingsbevoegdheid zou kunnen worden gecreëerd. Om die reden oordeelt het Hof dat de heffingsambtenaar niet op grond van het genoemde beleid de aanslag rechtsgeldig aan belanghebbenden mocht opleggen.
4.5
Voor zover de heffingsambtenaar heeft bedoeld te stellen dat een van de erven als belastingplichtige is beschouwd en de aanslag is bedoeld aan deze te zijn gericht, kan hem dat niet baten. Hier doet zich niet het geval voor dat de tenaamstelling een voor de belastingplichtige kenbare fout bevat, doch is aan belanghebbenden niet duidelijk gemaakt wie van hen als belastingplichtige is aangemerkt.
4.6
Het vorenoverwogene brengt mee dat de aanslag niet in stand kan blijven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar, alsmede de aanslag.
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbenden het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van respectievelijk € 42,50 en € 118 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 1 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.