ECLI:NL:GHARL:2014:5134

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
ks 21-000734-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en poging tot oplichting met bijzondere voorwaarden voor klinische behandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, poging tot oplichting en eenvoudige belediging. De zaak betreft een incident op 3 juli 2013, waarbij de verdachte met een mes een stekende beweging heeft gemaakt richting de bovenarm van het slachtoffer, wat leidde tot een snijwond. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van opzet. Het hof verwierp het verweer van vrijwillige terugtred, aangezien de verdachte een voltooide poging had gedaan. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor een poging tot oplichting en belediging van een ambtenaar. De verdachte heeft een problematische voorgeschiedenis met middelengebruik en een gebrekkige impulscontrole, wat heeft geleid tot een advies voor klinische behandeling. Het hof legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en opname in een klinische instelling. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000734-14
Uitspraak d.d.: 27 juni 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 februari 2014 met parketnummer 18-830434-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1965],
thans ingeschreven te en verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 maart 2014 en 13 juni 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte ter zake van het onder
1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht en de klinische opname van verdachte voor de duur van 18 maanden in de Piet Roordakliniek of een soortgelijke instelling met dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.M. Keizer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 juli 2013, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een (gekarteld brood-) mes
- meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] (die zich in een portiek bevond en/of op geringe afstand van verdachte) en/of
- in de (linkerboven-) arm van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 3 juli 2013, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meermalen met een (gekarteld brood-) mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] (die zich in een portiek bevond en/of op geringe afstand van verdachte) en/of
- met een (gekarteld brood-) mes in de (linkerboven-) arm van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 april 2013, te [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een medewerker van) het winkelbedrijf [bedrijf] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in het winkelbedrijf [bedrijf] aan de [straat] met een of meer door verdachte uit die winkel onder zich genomen winkelgoederen onder overlegging van een door verdachte gevonden kassabon van genoemd winkelbedrijf zich bij een medewerker van genoemd bedrijf heeft vervoegd en aan deze medegedeeld dat hij, verdachte, de goederen eerder had gekocht en dat hij deze wilde inleveren voor geld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 19 september 2012 te [gemeente], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in het openbaar en/of in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer" en/of "rotwijf" en/of "kutwijf" en/of "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde

Niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Onder 1 subsidiair wordt verdachte kortgezegd verweten dat hij op 3 juli 2013 gepoogd heeft [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden. Hiertoe is het navolgende aangevoerd.
Allereerst is bij verdachte geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat verdachte ‘met kracht in de arm van [slachtoffer] heeft gestoken’. De verdediging gaat ervan uit dat verdachte één onderhandse beweging met een mes in de hand naar [slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij het mes diens arm heeft geschampt waardoor gering letsel in de vorm van een snee is ontstaan. Een snijverwonding in de arm zal niet snel leiden tot zwaar lichamelijk letsel; de kans op dat gevolg is niet aanmerkelijk te noemen.
Voorts is geen sprake van poging. Voor poging is immers vereist dat het delict niet wordt voltooid door een omstandigheid die onafhankelijk is van de wil van verdachte. Hiervan is in onderhavig geval geen sprake. Integendeel, de reden dat het delict zich niet heeft voltooid is gelegen in het feit dat verdachte één enkele steekbeweging heeft gemaakt, vervolgens hiermee direct is gestopt en derhalve is opgehouden het door hem gewenste gevolg te bewerkstelligen. Er is sprake van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt als volgt.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet is in casu aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel toegebracht zou krijgen.
Of sprake is van de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg dat het (behoudens contra-indicaties) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof gaat op grond van het dossier uit van het navolgende.
Op 3 juli 2013 in de avond bevinden (onder andere) verdachte en [slachtoffer] - beiden onder invloed van drugs - zich in de Muurstraat te [plaats]. Er ontstaat tussen hen een hevige discussie. Verdachte heeft een mes in zijn hand. Op enig moment geeft verdachte [slachtoffer] een duw, hij doet een paar stappen achteruit en stapt vervolgens weer in diens richting. Verdachte maakt hierop een stekende beweging in de richting van [slachtoffer] en raakt hem in zijn linker bovenarm.
De zich in het dossier bevindende beelden van dit incident zijn ter terechtzitting van het hof d.d. 13 juni 2014 in bijzijn van verdachte en diens raadsman bekeken. Het hof heeft hierop waargenomen dat verdachte van dichtbij een onderhandse, voorwaartse, van beneden naar boven gaande snelle stekende beweging richting de bovenarm van [slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij laatstgenoemde op hetzelfde moment zij- en achterwaarts wegdraait.
Die beelden maken niet duidelijk of verdachte bewust in de richting van de bovenarm van [slachtoffer] heeft gestoken, of dat [slachtoffer] met zijn afwerende, wegdraaiende reactie heeft voorkomen dat hij in de borststreek werd geraakt. Het hof acht daarom poging tot doodslag niet bewezen.
Dit laat onverlet dat naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk is te achten dat [slachtoffer] ten gevolge van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel toegebracht zou worden. De gedraging van verdachte, het van dichtbij met een mes in de hand maken van een onderhandse, voorwaartse, van beneden naar boven gaande stekende beweging in de richting van [slachtoffer], kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt worden als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het hof acht, anders dan is bepleit, bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Dat het door verdachtes handelen veroorzaakte letsel bij [slachtoffer] relatief gering is, doet niets af aan het oordeel dat de kans op zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van verdachtes handelen aanmerkelijk is geweest. Immers, bij het steken in de richting van het lichaam hadden kwetsbare delen van het lichaam geraakt kunnen worden. Bij het toebrengen van een messteek waarbij de arm wordt getroffen kunnen – zoals de rechtbank evenzeer overweegt - gemakkelijk spieren, pezen en slagaders in de arm worden geraakt, ten gevolge waarvan zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. De aard van de
daadwerkelijkopgelopen verwonding, een zogenoemde snijwond, is bij het bepalen van de aanmerkelijke kans irrelevant.
Het verweer wordt verworpen.
Vrijwillige terugtred
Ingevolge artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake van poging indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk (vrijwillige terugtred). Indien reeds sprake is van een voltooide poging heeft de dader alles gedaan wat in zijn vermogen ligt zonder dat het gewenste resultaat is bereikt. Meestal is er dan geen ruimte meer voor vrijwillige terugtred.
In onderhavige zaak is sprake van een voltooide poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Immers, het voornemen van verdachte om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen werd uitgevoerd op het moment dat hij hem met het mes stak. Opmerking verdient daarbij dat – anders dan waarvan de verdediging uitgaat - hiervoor één messteek waarbij slechts de arm van aangever wordt getroffen voldoende is in het licht van hetgeen het hof hiervoor overwoog met betrekking tot voorwaardelijk opzet. Bij een dergelijk uitvoeren van een voornemen is er geen ruimte meer voor een beroep op vrijwillige terugtred.
Onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad heeft de raadsman ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat, indien aangenomen wordt dat sprake is van een voltooide poging, dit niet aan het aannemen van vrijwillige terugtred in de weg staat.
Uit de (door de verdediging aangehaalde) jurisprudentie blijkt dat in geval van een voltooide poging vrijwillige terugtred niet in zijn algemeenheid kan worden uitgesloten. Of de gedragingen van verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal
een zodanig optreden van verdachte is vereist dat deze naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Hoewel het op zichzelf juist is dat een voltooide poging niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van vrijwillige terugtred, is van
een zodanig optredenvan verdachte, zoals hiervoor weergegeven, in onderhavig geval op grond van het dossier en gelet op het hiervoor overwogene niet aannemelijk geworden, integendeel zelfs. Het aangevoerde maakt derhalve genoemd oordeel dat er geen meer ruimte is voor een beroep op vrijwillige terugtred, niet anders.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 3 juli 2013, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een (gekarteld brood-) mes in de (linkerboven-) arm van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 30 april 2013, te [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van het winkelbedrijf [bedrijf] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid in het winkelbedrijf [bedrijf] aan de [straat] met door verdachte uit die winkel onder zich genomen winkelgoederen onder overlegging van een door verdachte gevonden kassabon van genoemd winkelbedrijf zich bij een medewerker van genoemd bedrijf heeft vervoegd en aan deze medegedeeld dat hij, verdachte, de goederen wilde inleveren voor geld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 19 september 2012 te [gemeente], opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten
[verbalisant], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in het openbaar en in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer" en/of "rotwijf" en/of "kutwijf" en/of "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot oplichting.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten.
Allereerst heeft hij [slachtoffer] met een mes gestoken, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Dit gebeurde op de openbare weg waar het voor een ieder zichtbaar was, dan wel had kunnen zijn. [slachtoffer] heeft hierbij gelukkig slechts een relatief lichte verwonding opgelopen.
Verdachte heeft aldus inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. Delicten als deze, waarvan mensen op straat getuige zijn of hebben kunnen zijn, veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Voorts heeft verdachte gepoogd een medewerker van de [bedrijf] op te lichten door te trachten net onder zich genomen winkelgoederen in te leveren voor geld. Verdachte heeft hiermee het vertrouwen dat door winkeliers in hun klanten wordt gesteld, beschaamd. Hij heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendomsrecht.
Tot slot heeft verdachte een politieambtenaar beledigd. Dergelijk gedrag is onacceptabel en strafwaardig. Het handelen van verdachte getuigt niet alleen van een gebrek aan respect tegenover iemand die haar werk deed, ook heeft verdachte de politieambtenaar in haar eer en goede naam aangetast.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een de verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 15 mei 2014, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig onherroepelijk veroordeeld is ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages.
Uit het Pro Justitia rapport d.d. 14 januari 2014 van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (PBC), opgesteld door J.R. Douglas Broers, psychiater, en R. Haveman, psycholoog, blijkt onder meer het volgende.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van middelenafhankelijkheid (cocaïne en opiaten). Dit is reeds dertig jaar bij verdachte aanwezig en kan als polydrugsgebruik worden getypeerd daar verdachte ook andere middelen als benzodiazepines en slaappillen gebruikt. Er is sprake van een cognitieve stoornis die de executieve functies aantast en verdachte valt op door zijn mentale traagheid. Eén van de symptomen van deze executieve beperkingen is dat er bij verdachte problemen in de impulscontrole worden gesignaleerd, vermoedelijk zijn hersengebieden die het vermogen tot inhibitie (remming) regelen, aangetast. De gevolgen van deze cognitieve beperkingen zijn substantieel te noemen en beïnvloeden het dagelijks functioneren.
Tevens is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis, waarbij met name afhankelijke, vermijdende en antisociale kenmerken aanwezig zijn. Verdachte heeft een zeer belaste voorgeschiedenis en heeft van hieruit een scheefgroei in zijn persoonlijkheid gekregen welke een interactie of samenhang kent met het middelengebruik. Het fundament waarop de persoonlijkheid is gebouwd is zwak en verdachte is aangewezen op primitieve vormen van afweer zoals externaliseren, bagatelliseren en vermijden.
De interactie tussen de verslaving, de verstoorde executieve functies en de persoonlijkheid van verdachte resulteren er in dat verdachte beperkingen heeft in de regulerende functies. De impulscontrole kan als gebrekkig worden getypeerd. Het gebruik van middelen werkt hier verder ontregelend bij waardoor (bij middelengebruik) ook problemen in de agressieregulatie worden gezien.
Deze problematiek was ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en heeft de gedragingen van verdachte beïnvloed. Niet exact te bepalen is in welke mate de bovengeschetste beperkingen hebben doorgewerkt. Anderzijds is aannemelijk dat met name de gebrekkige regulerende functies van verdachte hem in ieder geval enigermate hebben beperkt in zijn keuzevrijheid. Om die reden wordt geadviseerd verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Op het recidiverisico is de verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek indirect van invloed, alsmede zijn historische factoren (zoals bijvoorbeeld de zeer belaste voorgeschiedenis van verdachte) en destabiliserende sociaal contextuele factoren (zoals bijvoorbeeld de leefomstandigheden van verdachte) van invloed. De kern van het recidiverisico wordt in de onderlinge samenhang en beïnvloeding van genoemde factoren gezien. De kans op recidive van geweldsdelicten is zeker denkbaar, maar er kan vanuit het huidige onderzoek niet een zodanige directe relatie tussen de stoornissen van verdachte en het ten laste gelegde onderbouwd worden dat van een hoog herhalingsrisico gesproken kan worden.
Om een blijvende verandering te kunnen bewerkstelligen en daardoor het recidiverisico te beperken is een voldoende langdurige behandeling nodig in een klinische setting. De complexiteit van de problematiek vereist de nodige behandelintensiteit en gezien verdachtes voorgeschiedenis van afgebroken behandelingen, lijkt een matig beveiligingsniveau noodzakelijk. Plaatsing in een forensische kliniek toegerust voor de behandeling van verslavingsproblematiek is derhalve aangewezen. Gedacht kan worden aan een instelling als de Piet Roorda kliniek. Geadviseerd wordt om een stevige juridische ‘stok achter de deur’ te plaatsen in de vorm van het opleggen van een klinische behandeling en uitgebreid reclasseringstoezicht in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Het verdient aanbeveling dat het voorwaardelijke strafdeel daarbij van substantiële duur is.
In het reclasseringsadvies d.d. 15 mei 2014 wordt beschreven dat de reclassering overeenkomstig het hiervoor weergegeven behandeladvies verdachte heeft aangemeld bij de Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) en dat deze een positieve indicatie afgegeven heeft voor de Piet Roorda kliniek. De kliniek zelf dient nu te bepalen of zij verdachte inderdaad aannemen. De reclassering adviseert, in de wetenschap dat de indicatiestelling in de meeste gevallen door de betreffende instelling wordt overgenomen, een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en klinische behandeling in een door de IFZ bepaalde forensische zorginstelling, zoals de Forensische Verslavingskliniek Piet Roorda, of een soortgelijke zorginstelling. De bijzondere voorwaarde wordt in brede zin geformuleerd, zodat de reclassering, samen met de IFZ, kan zoeken naar alternatieve klinische mogelijkheden indien de Piet Roorda kliniek verdachte toch mocht afwijzen.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof verzocht de adviezen van het PBC en de reclassering over te nemen.
Het hof kan zich met voormelde conclusies verenigen en neemt deze over. Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met het advies betrekking hebbend op de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij gemotiveerd is - hopelijk met de steun van de reclassering - een draai aan zijn leven te geven. Hij is bereid zijn medewerking te verlenen aan een behandeling en zou graag in de Piet Roorda kliniek aan de slag gaan. Hij wenst, nu hij bijna de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, nog wat van het leven te maken en de moeilijkheden niet meer op te zoeken.
Gebleken is dat verdachte, na de in onderhavige zaak op te leggen straf, nog een in een andere zaak opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden zal moeten gaan uitzitten.
In verband hiermee en het feit dat zo spoedig mogelijk met de behandeling aangevangen dient te worden, heeft de raadsman verzocht een straf aan verdachte op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis niet zal overschrijden. Tevens heeft de raadsman verzocht in het arrest op te nemen dat het wenselijk is dat verdachte gedurende zijn detentie kan aanvangen met de klinische behandeling, zodat wellicht de betreffende organen gemotiveerd worden verdachte zo spoedig mogelijk in de Piet Roorda kliniek (of een soortgelijke instelling) te plaatsen.
Alles afwegend acht het hof de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Anders dan de verdediging heeft bepleit, doet een gevangenisstraf gelijk aan de duur van verdachtes reeds ondergane voorarrest onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde en verdachtes veelvuldige recidive.
Aan genoemd voorwaardelijk strafdeel zal – eveneens conform eerste aanleg en de advocaat-generaal – de door het PBC en de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde van klinische opname met reclasseringstoezicht verbonden worden. De bijzondere voorwaarde zal, zoals de reclassering heeft geadviseerd, in brede zin geformuleerd worden, zodat er, mocht de Piet Roorda kliniek verdachte afwijzen, gezocht kan worden naar een alternatieve klinische mogelijkheid.

Dadelijke uitvoerbaarheid

Uit het hiervoor overwogene leidt het hof af dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. In verband hiermee beveelt het hof, gelet op artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals ook gevorderd door de advocaat-generaal, dat de genoemde bijzondere voorwaarde en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen reclasseringstoezicht op de naleving van die voorwaarde dadelijk uitvoerbaar zijn. Op deze wijze brengt het hof tevens tot uitdrukking dat het wenselijk is dat verdachte zo spoedig mogelijk met de behandeling kan aanvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 57, 63, 266, 267, 302 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich voor een periode van maximaal 18 maanden zal laten opnemen in de Piet Roordakliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarde van opname en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 27 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.