Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, geboren uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader. De kinderen staan sinds 27 januari 2011 onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, die de uithuisplaatsing aanvankelijk heeft verzocht. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag over de kinderen heeft, heeft in hoger beroep de beslissing van de kinderrechter van 24 januari 2014 aangevochten, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden niet in staat is gebleken om een stabiele opvoedingssituatie te bieden. Ondanks positieve ontwikkelingen in haar leven, zoals het verkrijgen van een woning en een baan, oordeelt het hof dat deze veranderingen nog te pril zijn om de kinderen bij haar te kunnen plaatsen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, maar heeft de stichting wel opgedragen om serieus te onderzoeken of thuisplaatsing van de kinderen in de toekomst mogelijk is. Dit onderzoek moet vergezeld gaan van een plan van aanpak voor een stapsgewijze uitbreiding van de omgang tussen de kinderen en de moeder.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit voor de kinderen, die in het verleden al vaak zijn verplaatst. Het hof heeft aangegeven dat, indien de moeder in staat blijkt om een stabiele omgeving te bieden, er mogelijkheden moeten worden onderzocht voor een verantwoorde thuisplaatsing binnen een jaar na het opstellen van het plan van aanpak. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de griffier aanwezig was.