ECLI:NL:GHARL:2014:5032

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
200.140.188
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning na bedreiging en geweld door huurder tegen verhuurder personeel

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de stichting, als verhuurder, vordert dat de huurder zijn woning ontruimt. De aanleiding voor deze vordering is een incident dat plaatsvond op 7 oktober 2013, waarbij de huurder, [geïntimeerde], de medewerker van de verhuurder, [persoon 1], fysiek heeft aangevallen. De verhuurder stelt dat het essentieel is dat haar personeel veilig kan werken en dat de huurder hen geen geweld of bedreigingen mag aandoen. De huurder had de woning gehuurd sinds 5 augustus 2009 en was tijdelijk in een logeerwoning verblijven vanwege renovatiewerkzaamheden aan het gebouw. Na het incident heeft de verhuurder besloten om een ontruimingsprocedure te starten. Het hof heeft de feiten van het incident onderzocht, waaronder de verklaringen van getuigen en de aangifte van mishandeling door [persoon 1]. Het hof oordeelt dat de ernst van het incident en de bedreigingen die de huurder heeft geuit, voldoende grond vormen voor de verhuurder om de ontruiming te vorderen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter, die de vordering had afgewezen, en beveelt de huurder om binnen veertien dagen zijn woning te ontruimen. Tevens wordt de huurder veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.140.188
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2502824)
arrest in kort geding van de tweede civiele kamer van 24 juni 2014
in de zaak van
de stichting
[naam stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats stichting],
appellante,
hierna: [naam stichting],
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S. Ilkdogan.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 13 december 2013 dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland in kort geding tussen [naam stichting] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
■ de dagvaarding in hoger beroep van 9 januari 2014;
■ de memorie van grieven;
■ de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[geïntimeerde] huurt met ingang van 5 augustus 2009 van [naam stichting] de woning aan de [adres 1] te [plaats] (verder: de woning). De woning maakt deel uit van een reeks van woningen in hetzelfde flatgebouw.
3.2
Het gehele gebouw is in september/oktober 2013 door [naam stichting] gerenoveerd. Van 16 september tot 7 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] in verband met de renovatie in een tijdelijke logeerwoning verbleven.
3.3
[geïntimeerde] is schriftelijk en per sms-bericht uitgenodigd door [naam stichting] voor de oplevering van de woning op 4 oktober 2013 en voor de in ontvangst name van de sleutels van de woning. [geïntimeerde] is niet verschenen op het door [naam stichting] aangekondigde tijdstip.
3.4
Op 7 oktober 2013 waren [persoon 1] van [naam stichting] (verder: [persoon 1]) en [persoon 2] van [bedrijf 1] (verder: [persoon 2]), het aannemersbedrijf dat de renovatie heeft uitgevoerd (verder: [bedrijf 1]), aanwezig in de op te leveren woning aan de [adres 2] te [plaats] (gelegen op de verdieping onder de woning van [geïntimeerde]). [geïntimeerde] was op dat moment in het gebouw aanwezig met de intentie wat spullen in zijn woning te zetten. [geïntimeerde] heeft zich, in gezelschap van [persoon 3], begeven naar de woning met nummer [adres 2] om van [persoon 1] de sleutel van zijn woning in ontvangst te nemen. Na een woordenwisseling is de deur door [persoon 1] gesloten. Daarop heeft [geïntimeerde] aangekondigd dat, als de deur niet voor hem zou worden geopend, hij die zelf zou openen. Nadat de deur is opengedaan, heeft [geïntimeerde] [persoon 1] fysiek aangepakt.
3.5
Enige minuten later heeft [persoon 2] op de galerijgang [geïntimeerde] de sleutels van zijn woning overhandigd. Nadat [geïntimeerde] in zijn woning is geweest, is hij samen met [persoon 2] naar [persoon 1] gegaan, heeft hem de hand geschud en daarbij excuses aangeboden.
3.6
[persoon 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling door [geïntimeerde] op 7 oktober 2013. In het proces-verbaal van aangifte van 9 oktober 2013 heeft hij als volgt verklaard:
“(...) Op maandag 7 oktober 2013, omstreeks 16.30, was ik voor mijn werk, samen met mijn collega [persoon 2] aanwezig in de woning op de [adres 2], te [plaats]. Ik was daar samen met de dochter van de bewoners aanwezig om de woning op te leveren aan de bewoners, zij handelde dit af voor haar ouders omdat die op vakantie waren.
Ik hoorde vanuit de portiek luid geschreeuw komen. Ik hoorde “Dood aan [naam stichting] en de aannemer!” vanuit de portiek komen.
Ik heb toen de deur van de woning gesloten. Ik hoorde vanachter de deur harde bonken komen, ik hoorde iemand schreeuwen “Doe open of ik trap hem in!”. Ik heb toen de deur van de woning een klein stukje open gedaan, ongeveer 40 centimeter. Ik zag toen de bewoner van de woning gelegen op de [adres 3], staan. Ik zag dat links van deze man een andere man stond, op dat moment een voor mij onbekende. Ik hoorde de man met verheven stem zei: “Ik wil de sleutel hebben want ik moet mijn woning in!”
Ik wist niet welke woning de man bedoelde, ik heb toen aan hem gevraagd welke woning van hem was. De man zei toen alleen maar dat het de woning daarboven was. Ik wist dat er nog maar een woning op de andere verdieping was, namelijk de woning met huisnummer [adres 1], waarvan de sleutels nog niet bij de bewoner was. Ik ging er toen van uit dat de man de bewoner van de woning was.
Ik reageerde op de man, ook met een enigszins verheven stem: “Afgelopen vrijdag was de oplevering, toen zou u de sleutel krijgen. U was er niet, dus hij ligt nu bij ons. Als u even 10 minuten wacht ben ik met deze mevrouw klaar en kom ik bij u.” Ik heb toen de deur direct dicht gedaan.
Ik liep toen weg van de deur, tot ik ongeveer 60 centimeter van de deur verwijderd was. Ik hoorde achter mij weer harde bonken en klappen tegen de deur. Ik hoorde de man nog van alles schreeuwen maar weet niet precies meer wat hij toen zei. Ik zag dat dochter van de bewoners naar de voordeur liep. Ik zag dat zij de deur een centimeter of 5 open deed. Ik zag toen dat de deur met hoge snelheid open werd geduwd. Ik zag dat de man de woning binnen stapte. Ik zag dat de man mijn richting in stapte. Ik voelde opeens op mijn linkerwang en nek druk uitgeoefend worden. Ik voelde dat de man kennelijk opzettelijk en met kracht mij probeerde te verwonden. Ik zag toen dat de man met snelheid en kracht zijn linkerhand richting de rechterhelft mijn gezicht bracht. Ik heb toen mijn rechterarm omhoog gebracht tussen mijn gezicht en de linkerhand van de man, hierdoor heb ik zijn linkerhand afgeweerd.
Ik zag toen dat [persoon 2] richting de man stapte en hem richting de deur duwde. Ik zag dat [persoon 2] de man verder de woning uit duwde zodat deze in de portiek stond. Ik hoorde de man zeggen “Ik wil de sleutels van mijn woning hebben”. [persoon 2] is toen met de man meegelopen om hem de sleutels van zijn woning te geven.
Na ongeveer 10 minuten hoorde ik geklop op de deur en de stem van [persoon 2]. Ik heb toen de deur open gedaan en zag toen [persoon 2] en de man die mij net daarvoor had aangevallen.
[persoon 2] zei tegen mij “Deze meneer wil zijn excuses aanbieden.” De man die mij had
aangevallen heeft mij toen de hand geschut en gezegd “Sorry, ik voel mij behandeld als een hond.”
(...)”
3.7
Bij brief van 11 oktober 2013 heeft [naam stichting] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij, naar aanleiding van het incident op 7 oktober 2013 waarbij volgens haar zeggen [geïntimeerde] [persoon 1] naar de keel heeft gegrepen, een ontruimingsprocedure jegens [geïntimeerde] zal starten.
3.8
Op 4 november 2013 heeft [geïntimeerde] aan één van de op dat moment in het gebouw aan de [adres 4] aanwezige personeelsleden van [bedrijf 1] gevraagd of hij wist waar [persoon 1] woonde.
3.9
Een e-mail van [persoon 4], projectmanager bij [naam stichting], van 5 november 2013 houdt onder meer het volgende in:
“Gister (04/11/13), heeft de bewoner van [adres 1] de timmerman van [bedrijf 1] aangesproken met de vraag of hij wist waar [persoon 1] woont.
Antwoord van de timmerman was: “weet ik niet”.
Hierop reageerde de bewoner van [adres 1] met: “dan achtervolg ik hem wel een keer en als ik weet waar hij woont, dan is hij van mij”.
De timmerman heeft hier verder niet op gereageerd.
Daarnaast heeft [bedrijf 1] (div. werknemers van [bedrijf 1]) van bewoners uit de portiek (van o.a. [adres 1]) begrepen dat de bewoner van [adres 1] uitspraken heeft gedaan in de trant van: “als het tot huisuitzetting komt, dan steek ik de boel in de brand”.
Deze bewoners willen verder anoniem blijven en niet aangehaakt worden in welke vorm dan ook, bij eventuele vervolgstappen n.a.v. deze uitspraken.
(…)
Vooralsnog hebben wij vanuit [naam stichting] besloten om fysiek niet aanwezig te zijn op het project. Concreet betekend dit dat de opzichter ([persoon 1]) en de woonconsulente ([persoon 5]) hun dagelijkse werkzaamheden niet op het project kunnen voortzetten. ([persoon 1] werkt nu op kantoor [naam stichting] en [persoon 5] op haar eigen kantoor). Dit betekend dat zij hun werk op dit moment niet naar behoren kunnen uitvoeren.”
3.1
De advocaat van [naam stichting] heeft op 15 november 2013 een telefoongesprek gevoerd met [persoon 6], projectleider bij [bedrijf 1] en heeft daarvan een notitie gemaakt. Die notitie houdt onder meer het volgende in:
“De heer [persoon 6] vertelt het volgende. Hij heeft van zijn beide werknemers, dit betreft een timmerman en een uitvoerder, vernomen dat zij niet willen getuigen. [persoon 6] staat daar 100% achter, omdat hij het niet verantwoord vindt om zijn mensen in de wijk bloot te stellen aan de agressie van [geïntimeerde] of van anderen. Hij meldt dat er nu al gigantisch veel agressie in de wijk is, omdat bewoners klagen over het al dan niet plaatsen van een nieuwe keuken of een toilet. Iedereen wil iets extra, en als ze dat niet krijgen kan niet iedereen daar goed mee omgaan. Gelukkig richt de agressie zich nu alleen nog maar op [naam stichting], maar het is al zo ver, naar aanleiding van het incident met [geïntimeerde], dat [naam stichting] medewerkers zich niet meer op het project durven vertonen. De medewerkers van [bedrijf 1] doen dus al het werk en als er door een getuigenis van medewerkers van [bedrijf 1] problemen ontstaan dan kan [bedrijf 1] het project niet afronden, dat zal tot grote schade leiden.”

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In dit kort geding vordert [naam stichting] veroordeling van [geïntimeerde] om zijn woning te ontruimen en ter beschikking van [naam stichting] te stellen. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering afgewezen en [naam stichting] veroordeeld in de proceskosten.
4.2
Met grief 1 heeft het hof hiervoor onder 3.4 reeds rekening gehouden. Bij bespreking van die grief heeft [naam stichting] geen belang meer. De overige grieven zal het hof gezamenlijk bespreken.
4.3
[naam stichting] grondt haar vordering in de eerste plaats op het incident van 7 oktober 2013. Daarnaast legt zij de door [geïntimeerde] gedane bedreigingen aan haar vordering ten grondslag (toelichting op grief 7).
4.4
Met betrekking tot het incident op 7 oktober 2013 staat niet alles wat [naam stichting] heeft aangevoerd, voldoende vast. Met name staat niet vast wat precies het karakter is geweest van de aanvankelijke woordenwisseling tussen [persoon 1] en [geïntimeerde]. Na die aanvankelijke woordenwisseling heeft [persoon 1] de deur van het appartement met nummer [adres 2] gesloten. Volgens [geïntimeerde] is de deur in zijn gezicht dichtgesmeten, maar hij voert niet aan dat de deur zijn gezicht heeft geraakt. Vervolgens heeft [geïntimeerde] volgens zijn eigen erkenningen (conclusie van antwoord onder 18 en 31) niet slechts op de deur geklopt en geslagen (volgens [naam stichting] gebonsd en geschopt), maar ook geëist dat de deur voor hem zou worden geopend. Volgens die erkenningen heeft hij immers gezegd: “Als jullie de deur niet openen, dan maak ik hem zelf open.” Daarop is de deur voor hem geopend. Vervolgens heeft [geïntimeerde] [persoon 1] fysiek aangepakt. Volgens zijn eigen stellingen heeft [geïntimeerde] [persoon 1] alleen met de rechterhand geduwd tegen de muur van de hal, ongeveer 80 cm van de voordeur van de woning met nummer [adres 2] (conclusie van antwoord onder 19 en 33). Ook als dat waar is, blijft staan dat dit duwen met zeer fors geweld moet hebben plaatsgevonden. Het hof ziet geen reden om te betwijfelen dat de foto die als productie 14 door [naam stichting] is overgelegd, de verwondingen van [persoon 1] betreffen die deze aan het incident heeft overgehouden. Het gaat bij die verwondingen onder meer om een wond of schram op de linkerwang en een of meer bloeduitstortingen in de hals.
4.5
Het hof beoordeelt dit incident van 7 oktober 2013 als van zodanig ernstige aard dat in redelijkheid nauwelijks valt te betwijfelen dat in een aanhangig te maken bodemzaak de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken. [naam stichting] heeft er gelet op de aard en ernst van het bedoelde incident belang bij om vooruitlopend op die eventuele bodemzaak spoedig tot ontruiming over te kunnen gaan. Het hof beschouwt het in het bijzonder ook als zeer ernstig dat [geïntimeerde] zich met bedreiging (namelijk om de deur met geweld te openen, anders kunnen de woorden van [geïntimeerde] niet worden opgevat) de toegang tot de woning van een derde heeft verschaft, klaarblijkelijk omdat hij vastbesloten was om verhaal te nemen op de in die woning aanwezige [persoon 1].
4.6
Bovendien acht het hof het op grond van de onder 3.9 en 3.10 aangehaalde producties van [naam stichting] voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] zich op 4 november 2013 bedreigend over [persoon 1] heeft uitgelaten. Dat deze producties alleen verklaringen van horen zeggen bevatten, doet daaraan niet af. Het is onaannemelijk dat [naam stichting] op grond van loze geruchten of praatjes zo vergaande maatregelen zou nemen als zij heeft gedaan. De verklaringen van [persoon 7] (productie 6 bij conclusie van antwoord en ter zitting in eerste aanleg) zijn voor het hof onvoldoende om aan de feitelijke juistheid van de bedoelde producties te twijfelen.
4.7
Een verhuurster als [naam stichting] moet erop kunnen rekenen dat huurders haar personeel geen geweld aandoen en niet bedreigen. Zonder voldoende veiligheid voor haar medewerkers kan [naam stichting] haar werk niet doen, wat niet alleen de interne organisatie van [naam stichting] raakt, maar ook de dienstverlening aan de huurders van [naam stichting].
4.8
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat [geïntimeerde] op 7 oktober 2013 zijn excuses heeft aangeboden. In de eerste plaats kunnen die excuses de ernst van zijn gedrag op zichzelf niet wegnemen. In de tweede plaats zijn die excuses geheel verbleekt door zijn uitlatingen op 4 november 2013. Daar komt nog bij dat [geïntimeerde] ook in dit geding het gebeurde bagatelliseert (bijvoorbeeld memorie van antwoord onder 14: “een klein incidentje”).
4.9
Ook voor zover in de memorie van antwoord onder 81 moet worden gelezen dat volgens [geïntimeerde] zijn gebrek aan zelfbeheersing samenhangt met door hem opgelopen trauma’s en gebruik van softdrugs, leidt dat niet tot een ander oordeel.
4.1
Ook de gevolgen van ontruiming voor [geïntimeerde] kunnen niet tot een andere beslissing leiden. [geïntimeerde] is een alleenstaande man. Hij heeft een dochter, maar die woont bij haar moeder. Wel hoopt [geïntimeerde] dat er omgang met haar op gang zal komen en naar het hof uit de conclusie van antwoord begrijpt, wil hij dat zij bij hem zal logeren (conclusie van antwoord onder 115 e.v.). Ook in de memorie van antwoord van ruim drie maanden later spreekt [geïntimeerde] echter nog steeds van niet meer dan een “voorgenomen omgang” met zijn dochter (onder 110). Dat de ontruiming in zijn gevolgen daadwerkelijk ook de dochter van [geïntimeerde] zal treffen, is dus minst genomen onzeker. Bovendien kan de omgang eventueel ook elders plaatsvinden dan in de/een woning van [geïntimeerde]. Het hof realiseert zich zeer wel dat ook voor een alleenstaande man als [geïntimeerde] de ontruiming van zijn woning zeer ingrijpend is en ook dat het onzeker is hoe snel [geïntimeerde] weer een eigen dak boven het hoofd zal hebben, terwijl de ontruiming ook financiële gevolgen voor [geïntimeerde] zal hebben. Dat is echter van onvoldoende gewicht in het licht van de ernst van het incident van 7 oktober 2013 (de bedreigende uitlatingen op 4 november 2013 komen daar vervolgens nog bij).
4.11
De slotsom is dat de grieven slagen en dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Opnieuw recht doende zal het hof bij voorraad de ontruiming van de woning van [geïntimeerde] bevelen. De ontruimingstermijn zal het hof stellen op veertien dagen.
4.12
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [geïntimeerde] veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. De aan de zijde van [naam stichting] gevallen kosten zal het hof wat betreft de eerste aanleg begroten op € 94,79 voor explootkosten, € 112,— voor griffie-recht en € 816,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, en wat betreft het hoger beroep op € 93,80 voor explootkosten, € 704,— voor griffierecht en op € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 13 december 2013 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest het gehuurde (de woning aan de [adres 1] te [plaats]) te ontruimen en te verlaten met al degenen die zich daar van zijnentwege bevinden en al hetgeen zich daarin van zijnentwege bevindt, alsmede het gehuurde geheel ter vrije beschikking aan [naam stichting] te stellen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, en begroot de aan de zijde van [naam stichting] gevallen kosten wat betreft de eerste aanleg op € 94,79 voor explootkosten, € 112,— voor griffierecht en € 816,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, en wat betreft het hoger beroep op € 93,80 voor explootkosten, € 704,— voor griffierecht en op € 894,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest wat betreft voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, H.E. de Boer en S.B. Boorsma, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.