ECLI:NL:GHARL:2014:5003

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
TBS P14-0142
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 29 januari 2014, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met twee jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde, die verblijft in de Pompestichting te Vught, heeft in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat de door de kliniek gestelde feiten en omstandigheden van belang zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de vordering, maar niet voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof heeft geoordeeld dat er geen schending van de beginselen van een behoorlijk procesrecht is aangetoond en heeft het verweer van de terbeschikkinggestelde verworpen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling voldoet aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal heeft de conclusie getrokken dat de terbeschikkinggestelde niet in behandeling is gekomen, wat leidt tot recidivegevaar. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij het ook heeft opgemerkt dat de kliniek tekort is geschoten in haar publieke taak. De kliniek had het strafdossier niet aanwezig, wat door het Regionaal Tuchtcollege is bekritiseerd. De terbeschikkinggestelde heeft geen verlofmogelijkheden en de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging is niet aan de orde. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verklaard en het verzoek tot onderzoek naar voorwaardelijke beëindiging afgewezen.

Uitspraak

TBS P14/0142
Beslissing d.d. 19 juni 2014
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende op de afdeling LFPZ van de Pompestichting, locatie Vught.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 29 januari 2014, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • de processen-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg van 25 september 2013 en van 15 januari 2014;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 30 januari 2014;
  • de aanvullende informatie van de Pompestichting van 19 mei 2014;
  • een faxbericht van de raadsman van 29 mei 2014 met bijlagen;
  • de ter zitting van het hof van 5 juni 2014 door mr Ytsma, raadsman van de terbeschikkinggestelde, aan het hof overgelegde pleitnotities en de notitie ten behoeve van het raadkameren.
Het hof heeft ter zitting van 5 juni 2014 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr A.R. Ytsma, advocaat te Haarlem, en de advocaat-generaal mr M.J.M van der Mark.

Overwegingen

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De terbeschikkinggestelde en zijn raadsman hebben primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit om de volgende redenen, ook in onderlinge samenhang bezien:
  • de kliniek heeft de publieke taak veronachtzaamd, omdat het strafdossier niet aanwezig was in de kliniek;
  • de locatiedirecteur Behandeling en Zorg van de kliniek, de heer A.J. de Groot, daarvoor door het Regionaal Tuchtcollege op de vingers getikt, heeft ten onrechte vermeld dat de terbeschikkinggestelde in België was uitgebroken met gijzelneming;
  • de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft de kliniek op de vingers getikt, omdat een langdurige afzondering van de terbeschikkinggestelde onterecht was;
  • een sociotherapeut heeft verklaard dat hij in strijd met de waarheid moest verklaren dat de terbeschikkinggestelde bedreigend was; en
  • deze sociotherapeut heeft verklaart dat de kliniek de terbeschikkinggestelde ernstig heeft benadeeld.
Subsidiair is gevraagd om de reclassering de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te laten onderzoeken, gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is sprake van een specifiek delictgevaar, dat zich uit in relaties. Daar kan goed grip op worden gehouden door te stellen voorwaarden. Deskundigen, zoals Onkenhout en Mol, hebben gezegd dat de terbeschikkinggestelde niets te leren heeft in de kliniek. Hij moet het laten zien in de praktijk met voorwaarden die af te dwingen zijn, die hem dwingen coöperatief en open te zijn.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, niet is onderbouwd met handelen of nalaten van het openbaar ministerie, zodat het verweer moet worden verworpen.
Onder verwijzing naar de informatie van de kliniek en de rapportages van diverse deskundigen, waaronder psycholoog Cremers en psychiater Mol, heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank. Er is geprobeerd een behandeling in gang te zetten, maar dit is niet gelukt, omdat de terbeschikkinggestelde ontkent dat er bij hem sprake is van een stoornis. Nu hij niet in behandeling is gekomen, is er nog altijd sprake van recidivegevaar. De terbeschikkinggestelde, die inmiddels een longstay-status heeft, gaat voortdurend de strijd aan over hetgeen hem tekort wordt gedaan, al dan niet vermeend, en die strijd lijkt zich te verharden. Indien de terbeschikkinggestelde zich niet anders gaat opstellen, kan dit een langdurig traject gaan worden.
(Onderzoek naar de mogelijkheden van) een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege is niet aan de orde, nu de terbeschikkinggestelde nog geen enkele verlofmogelijkheid heeft en het volstrekt ondenkbaar is dat een reclasseringsinstelling bereid is de verantwoordelijkheid voor het toezicht in het kader van een voorwaardelijke beëindiging op zich te nemen.
Het oordeel van het hof
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof is van oordeel dat het Wetboek van Strafvordering de formaliteiten vermeldt waaraan een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling dient te voldoen. Artikel 38d en 38e Wetboek van strafrecht vermelden als grond voor verlenging dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. De door de raadsman gestelde feiten en omstandigheden betreffen (beweerdelijke) handelingen van de kliniek bij de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling, hetgeen in relatie tot een vordering tot verlenging hooguit van belang kan zijn bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering, doch niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Mede nu voorts niet is gebleken van een schending door het openbaar ministerie van de beginselen van een behoorlijk procesrecht wordt het verweer verworpen.
Bevestiging beslissing rechtbank
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd.

Beslissing

Het hof:
verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vordering strekkende tot verlenging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
wijst af het verzoek tot het doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Bevestigt de beslissing van de rechtbank Limburg van 29 januari 2014 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr P.R. Wery en mr M. Keppels als raadsheren,
en dr. A. Verheugt en prof. dr. W.J. Schudel als raden,
in tegenwoordigheid van mr I.H.A. Bijl als griffier,
en op 19 juni 2014 in het openbaar uitgesproken.
Mr P.R. Wery en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.