Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
21 februari 2014;
27 februari 2014.
met bijlagen te laat is ingediend, kennisgenomen van de inhoud daarvan nu mr. Klatter de stukken, gelet op de datum van de eerstejaarsevaluatie en plan van aanpak in het kader van de re-integratie van de vrouw, ten spoedigste heeft overgelegd en de stukken snel en eenvoudig te doorgronden zijn.
3.De vaststaande feiten
De rechtbank heeft de beslissing met betrekking tot het hoofdverblijf en de definitieve zorgregeling aangehouden.
4.De omvang van het geschil
21 mei 2013. De grieven zien op de zorgregeling, de behoefte van [minderjarige] en de draagkracht van de man en meer specifiek op zijn woonlasten.
5.De motivering van de beslissing
(bijna) niet mogelijk is om omgang te hebben op woensdagmiddag of om, zoals door de
vrouw voorgesteld, de margedagen uit te breiden naar de donderdagochtend. Ook de maandelijkse margedag op woensdag is volgens de man moeilijk in zijn werkrooster in te passen. De man neemt hiervoor dan ook steeds een vrije dag op. De man merkt op dat de margedagen na het komende schooljaar, in groep 5, stoppen. De man verzoekt te bepalen dat [minderjarige] iedere vrijdagmiddag bij hem zal verblijven, waarbij de man hem uit school ophaalt, en stelt daarnaast een vierwekelijkse omgangscyclus voor, waarbij [minderjarige] een extra weekend (weekend 2) van vrijdag uit school tot zaterdagmiddag 13.00 uur, derhalve drie weekenden bij de man en één weekend bij de vrouw verblijft.
vervolgens een weekend bij de vrouw verblijft. Daarnaast verblijft [minderjarige] de maandelijkse margedag op woensdag bij de man. Het hof heeft bij dit voorstel in overweging genomen hetgeen tussen partijen niet in geschil is en dat wekelijks omgang op woensdag voor de man, vanwege de ploegendiensten waarin hij werkt en de reisafstand tussen partijen, niet, althans moeilijk haalbaar is. Het hof heeft in dit kader opgemerkt dat ter zitting van het hof is gebleken dat de vrouw, ondanks haar standpunt dat de man op woensdag wel omgang met [minderjarige] kan hebben, op woensdag inmiddels (logopedie)afspraken voor [minderjarige] heeft gepland en er derhalve ook van uit lijkt te gaan dat [minderjarige] op woensdag geen omgang met de man heeft.
reeds samenwoonde met zijn nieuwe partner. Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling dat zijn nieuwe partner eerst vanaf 25 januari 2012 met hem samenwoont, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, onvoldoende nader onderbouwd. Meer in het bijzonder heeft de man nagelaten om (met stukken) aan te tonen waar zijn nieuwe partner dan vóór 25 januari 2012 zou hebben gewoond. De brief van de gemeente [X] waar de man op wijst is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen,
nu deze brief enkel aantoont dat de vrouw zich op 25 januari 2012 ten behoeve van de registratie in de gemeentelijke basisadministratie heeft ingeschreven op hetzelfde woonadres als de man.
ten onrechte is uitgegaan van haar inkomen over het jaar 2012, nu zij is afgekeurd voor haar werk als operatieassistente en haar salaris in verband met een functiewijziging met ingang van 1 januari 2013 minder is geworden. Er dient volgens de vrouw vanaf 1 januari 2013 rekening te worden gehouden met de salarisverlaging.
Nu de vrouw haar inkomensvermindering niet eerder aan de orde heeft gesteld en zij haar incidentele verzoek om hiermee rekening te houden eerst bij verweerschrift van 24 oktober 2013 heeft gedaan, kon de man niet eerder dan deze datum rekening houden met een eventuele gewijzigde betalingsverplichting. Gelet op het voorgaande, zal het hof vanaf
24 oktober 2013 rekening houden met het lagere inkomen van de vrouw.
Als de ingangsdatum van de vaststelling of wijziging van de kinderalimentatie ligt vanaf
1 april 2013 dienen de behoefte en draagkracht te worden berekend volgens de nieuwe richtlijnen.
24 oktober 2013, dient het hof allereerst het eigen aandeel van de ouders in de kosten van
het kind opnieuw vast te stellen, nu het hof, overeenkomstig de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zoals deze vanaf 1 januari 2013 luidt, bij vaststelling van de behoefte
het kindgebonden budget beschouwt als een bijdrage in de behoefte van de kinderen.
Nu echter gesteld noch gebleken is dat partijen ten tijde van het huwelijk kindgebonden budget ontvingen en de vrouw ter zitting van het hof onweersproken heeft gesteld dat zij thans geen kindgebonden budget ontvangt, zal het hof een verrekening van het kindgebonden budget buiten beschouwing laten. Het voorgaande leidt ertoe dat de behoefte van [minderjarige] niet wijzigt ten opzichte van de periode vóór 24 oktober 2013.
man per 24 oktober 2013 op 70% x (€ 2.473,-- - (0,3 x € 2.473,-- + € 850,--)) = afgerond
€ 617,-- per maand, nog te verhogen met het fiscaal voordeel van € 49,-- per maand, derhalve € 666,-- per maand.
€ 463,-- per maand.
afgerond € 359,--.
€ 608,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van afgerond € 122,--.
6.De slotsom
7.De beslissing
met ingang van 5 juni 2014de volgende zorgregeling vast tussen de man en [minderjarige], geboren op [geboortedatum] [te plaats]:
met ingang van 24 oktober 2013als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] een bedrag van € 237,-- per maand, inclusief fiscaal voordeel, dient te betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
mr. S. Rezel, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 juni 2014.