ECLI:NL:GHARL:2014:4918

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
200.143.934-01 + 200.143.935-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen en beoordeling van de rol van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland een beschikking aangevraagd die door Bureau Jeugdzorg (BJZ) was verleend. De kinderrechter had BJZ gemachtigd om de minderjarigen uit huis te plaatsen, wat de moeder betwistte. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de eerdere beslissingen van de kinderrechter en de argumenten van beide partijen.

Het hof concludeert dat BJZ in de periode voor september 2013 vertrouwen had in de moeder, maar dat dit vertrouwen ernstig is geschaad door incidenten die zijn vastgesteld door het consultatiebureau en BJZ zelf. De moeder had zich niet gehouden aan gemaakte afspraken, wat leidde tot zorgen over de opvoedingsomgeving van de kinderen. Ondanks de positieve stappen die de moeder in de afgelopen jaren heeft gezet, zoals het nakomen van contactmomenten en het hebben van een stabiel netwerk, oordeelt het hof dat BJZ voortijdig de conclusie heeft getrokken dat het perspectief van de kinderen volledig bij de pleegouders ligt.

Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter, maar benadrukt dat er meer mogelijkheden moeten worden onderzocht om de rol van de moeder in het leven van de kinderen te vergroten. De moeder moet opnieuw de samenwerking met BJZ aangaan om het vertrouwen te herwinnen. De rol van de vader is in deze zaak minder relevant, aangezien hij geen juridische status heeft en geen contact meer heeft met de kinderen. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikkingen van de kinderrechter te bekrachtigen, met de aanbeveling dat er meer aandacht moet zijn voor de rol van de ouders in de toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.143.934/01 ([minderjarige 1]) en 200.143.935/01 ([minderjarige 2])
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, JL RK 13-893 ([minderjarige 1]) en JL RK 13-864 ([minderjarige 2])
beschikking van de familiekamer van 5 juni 2014
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele, kantoorhoudend te Capelle aan den IJssel,
tegen
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
kantoorhoudend te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: BJZ.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de familie [X],

wonende te [woonplaats 2],
hierna ook te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 1].

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 20 december 2013, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
1.2
De zaak geregistreerd bij de rechtbank onder nummer JL RK 13-893, betreft de beschikking van de kinderrechter waarbij aan BJZ, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De zaak bij de rechtbank geregistreerd onder nummer JL RK 13-864, betreft de beschikking van de kinderrechter waarbij aan BJZ, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 2], geboren op[geboortedatum 2] te [geboorteplaats] is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.

2.De gedingen in hoger beroep

2.1
Bij beroepschriften, ingekomen ter griffie van het hof op 18 maart 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De zaak betreffende de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is bij dit hof geregistreerd onder nummer 200.143.934 en de zaak betreffende de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] is bij dit hof geregistreerd onder nummer 200.143.935.
2.2
De moeder verzoekt het hof in beide zaken de beschikking te vernietigen, dan wel (het hof leest:) te beslissen zoals het hof in goede justitie juist acht.
2.3
Bij verweerschriften, ingekomen ter griffie van het hof op 6 mei 2014, heeft BJZ in beide zaken het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht het beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair ongegrond te verklaren, met – voor zoveel nodig - bekrachtiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens.
2.4
Ter griffie van het hof zijn in de zaak betreffende [minderjarige 1] binnengekomen:
- op 29 april 2014 een brief van 24 april 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming met bijlage.
2.5
Ter griffie van het hof zijn (naar het hof begrijpt) in beide zaken binnengekomen:
- op 7 mei 2014 een journaalbericht van 5 mei 2014 van mr. Scheele met bijlagen;
- op 23 mei 2014 een journaalbericht van 23 mei 2014 van mr. Scheele met bijlage.
2.6
De zaken zijn gelijktijdig behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2014. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Door haar advocaat is een pleitnota overgelegd.
Namens BJZ zijn verschenen de jeugdbeschermer de heer [Y] en de heer [Z].
Als informant is toegelaten ter zitting de biologische vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], [de vader] (hierna: de vader), wonende te [woonplaats 1] en bijgestaan door zijn advocaat mr. Erkens. Door mr. Erkens is een pleitnota overgelegd.
2.7
Na de zitting is - met toestemming van het hof zoals ter zitting is besproken - op 2 juni 2014 ingekomen een journaalbericht van 2 juni 2014, van mr. Scheele, met bijlage.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] geboren. De moeder is met het gezag belast.
3.2
[minderjarige 2] staat sinds 27 september 2011 onder toezicht van BJZ. Hij is sinds 13 december 2011 met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Zijn ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 27 september 2014.
3.3
De toen nog ongeboren [minderjarige 1] staat onder toezicht van BJZ sinds 11 juni 2013. Haar ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 10 juni 2014.
3.4
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn geplaatst in het gezin van grootmoeder en stiefvader moederszijde.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op verzoek machtigen de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en de gronden voor verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] aanwezig zijn. Het hof verwijst naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikkingen en neemt die motiveringen na eigen onderzoek over. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
4.3
Duidelijk is geworden dat in de periode voor september 2013, BJZ het vertrouwen had dat moeder openheid van zaken gaf en er op een goede manier vanuit het belang van kinderen met moeder werd samengewerkt. Dit vertrouwen van BJZ is in ernstige mate geschaad door de bevindingen van het consultatiebureau op 4 september 2013, die bevestigd werden door het onverwachte huisbezoek van BJZ aan moeder op 9 september 2013.Het hof beschouwt de bevindingen over de situatie bij de moeder thuis als ernstige incidenten. Immers de moeder heeft zich niet gehouden aan de (veiligheids)afspraken die golden en die gemaakt waren in het licht van de ernstige zorgen over de opvoedingsomgeving van [minderjarige 2] en [minderjarige 1], die ook hebben geleid tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 2], alsmede de ondertoezichtstelling van (de ongeboren) [minderjarige 1]. Anders dan de moeder beoordeelt het hof deze bevindingen over de situatie bij de moeder thuis als voldoende objectief. Immers het zijn niet alleen de bevindingen van BJZ geweest op 9 september 2013 maar ook de bevindingen van het consultatiebureau op 4 september 2013, welke laatste in elk geval zodanig waren dat daarin aanleiding is gezien om daarvan melding te maken bij BJZ. Ook is gebleken dat de zorgen over het psychisch welzijn van de moeder niet ten onrechte zijn geweest. Immers, zoals de moeder ter zitting heeft aangegeven, heeft zij begin september 2013 te kampen gehad met een psychose. De huidige bevindingen van de heer [Q] dat er geen problematiek bij de moeder aanwezig is, doet aan de situatie zoals die ook volgens de moeder zelf in september 2013 was, niet af. Het spreekt daarbij voor zich dat een alleenwonende verzorgende ouder die kampt met een psychose, een gevaarlijke situatie voor een pasgeborene kan opleveren.
4.4
Het vertrouwen van BJZ in de moeder is door het schenden van de (veiligheids)afspraken in grote mate en op onaanvaardbare wijze geschaad. Dit klemt te meer nu de moeder zich in een traject bevond waarin aan haar kansen werden geboden om zelf de dagelijkse zorg over [minderjarige 1] te behouden en op termijn mogelijk ook de zorg voor [minderjarige 2] op zich te nemen. Het hof acht het dan ook zonder meer begrijpelijk maar ook noodzakelijk dat het traject tot thuisplaatsing van [minderjarige 2] door BJZ is stil gelegd en [minderjarige 1] (aanvankelijk op vrijwillige basis) uit huis is geplaatst. Gebleken is dat de moeder op meerdere fronten informatie voor BJZ heeft achtergehouden en aan hen onvoldoende openheid van zaken heeft geboden, zoals zij die ook thans nog niet voldoende biedt. Zo geeft de moeder bijvoorbeeld in haar beroepschrift aan dat zij en de vader -zoals zij ook ter zitting bij de rechtbank in december 2013 naar voren heeft gebracht- definitief uit elkaar zijn, terwijl ter zitting van het hof is gebleken dat zij onafgebroken een LAT-relatie met hem heeft onderhouden en nog steeds een relatie met hem heeft. Niet de relatie op zich, maar het verzwijgen ervan is een probleem, omdat het BJZ belemmert in het nemen van adequate maatregelen ter bescherming van de belangen van de kinderen. Moeder is thans ook zwanger van haar derde kind van vader, een gegeven dat BJZ, in het licht van het ontkennen van het hebben van een relatie met vader, weinig vertrouwen in de openheid van moeder heeft gegeven.
4.5
Echter, met de moeder is het hof van oordeel dat door BJZ voortijdig de conclusie is getrokken dat het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] blijvend en geheel bij de pleegouders ligt. Het hof wil hiermee zeker niet de verwachting jegens de moeder scheppen dat op termijn een thuisplaatsing aan de orde kan zijn. Wel moet door BJZ -rekening houdend met de komst van een derde kind en de bestaande relatie tussen de ouders- onveranderd naar de meest passende oplossing voor deze situatie worden gezocht. Immers door de moeder zijn in de afgelopen jaren ook zonder meer positieve stappen voorwaarts gezet. Zij is betrouwbaar gebleken in het nakomen van de contactmomenten met de kinderen, haar middelengebruik lijkt langdurig en volledig in remissie, er is sprake van een stabiel en steunend netwerk en zij heeft een vast inkomen. [minderjarige 2] is daarbij weliswaar al geruime tijd uit huis geplaatst, echter deze plaatsing betreft een plaatsing bij grootmoeder en stiefvader moederszijde en [minderjarige 2] heeft al die tijd met grote regelmaat contact met zijn moeder gehad, welke contacten ook onbegeleid hebben plaatsgevonden. Ook thans is nog sprake van een intensieve contactregeling, waarbij de moeder de kinderen twee maal per week bezoekt en elke zaterdag of zondag een activiteit met hen onderneemt. Gelet op deze omstandigheden en het feit dat de moeder een goede verstandhouding en samenwerking heeft met de pleegouders, zijn er mogelijk meer opties dan ofwel een volledige thuisplaatsing ofwel een perspectief biedende plaatsing bij de pleegouders.
4.6
Teneinde BJZ in staat te stellen naar een meest passende oplossing voor deze situatie te zoeken waarbij de veiligheid van de kinderen in voldoende mate is gegarandeerd, dient de moeder -anders dan nu het geval is- opnieuw de samenwerking met BJZ aan te gaan. Haar weerstand tegen de huidige gezinsvoogd, zal zij daarbij moeten laten varen. Zoals ook de moeder ter zitting bij het hof heeft erkend, heeft zij het vertrouwen van BJZ geschonden en heeft zij erkend dat ook in haar ogen de situatie toen zorgelijk was. De gezinsvoogd heeft gelet op alle omstandigheden en, zoals het hof hiervoor ook heeft overwogen, op juiste wijze gehandeld. Het is thans aan de moeder om zich, ook uit eigen beweging, opnieuw in te zetten om het vertrouwen van BJZ te herwinnen. Dat mag ook van haar verwacht worden.
4.7
De rol van de vader is in het voor overwogene buiten beschouwing gelaten. Juridisch gezien heeft de vader in deze geen status. Hij heeft de kinderen niet erkend, noch is hij aan te merken als een verzorgende en opvoedende ouder, terwijl hij voorts geen contact meer met hen heeft sinds september vorig jaar. Echter zoals ook BJZ naar voren heeft gebracht, is het in het belang van de kinderen als er ook met de vader een stabiele contactregeling tot stand komt. Ook hiervoor geldt dat daarvoor noodzakelijk is, dat de vader de samenwerking met BJZ duurzaam aangaat en als partner van de moeder de (veiligheids)afspraken die voor haar gelden, respecteert.
4.8
Gelet op het voorgaande bekrachtigt het hof de bestreden beschikking van de rechtbank. Het hof is echter ook van mening dat er onvoldoende is gekeken naar mogelijkheden om de rol van moeder in het leven van de kinderen te vergroten, zoals hiervoor reeds is overwogen. Duidelijk is wel dat dat alleen kan als moeder (en ook vader) de samenwerking met de gezinsvoogd weer aangaat en zijn rol erkent en respecteert.
5.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie [woonplaats 1], van 20 december 2013, geregistreerd onder de nummers JL RK 13-893 en JL RK 13-864.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, voorzitter, mr. M.P. den Hollander en
mr. D.J. Buijs, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 5 juni 2014.