ECLI:NL:GHARL:2014:4873

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
200.123.266-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boedelverdeling na ontbinding geregistreerd partnerschap met geschil over financiële consequenties

In deze zaak betreft het een hoger beroep over de boedelverdeling na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen de appellante en geïntimeerde. De partijen zijn op 16 juli 2004 in de gemeente Almere een geregistreerd partnerschap aangegaan, dat op 10 november 2008 is ontbonden. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder beschikkingen gegeven over de verdeling van de tussen partijen bestaande goederengemeenschap, maar de appellante was van mening dat de rechtbank niet tot een definitieve verdeling was gekomen. De appellante vorderde in hoger beroep dat het hof de eerdere vonnissen van de rechtbank zou vernietigen en de vordering alsnog aan haar zou toewijzen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de grieven van de appellante voornamelijk betrekking hadden op de saldi van de gemeenschappelijke rekeningen per peildatum 10 november 2008. Het hof oordeelde dat de beschikkingen van de rechtbank Zwolle-Lelystad kracht van gewijsde hebben verkregen, maar dat er nog geen definitieve verdeling had plaatsgevonden. Het hof benadrukte dat voor een daadwerkelijke verdeling duidelijkheid over de financiële consequenties van de verdeling noodzakelijk is.

De grieven van de appellante werden in zijn geheel verworpen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak van het hof werd gedaan op 17 juni 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.266/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 189492/ HL ZA 11-929)
arrest van de tweede kamer van 17 juni 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. K.R. Lieuw On, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.A. Geevers, kantoorhoudend te Vleuten.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
26 oktober 2011, 7 december 2011, 16 mei 2012 en het eindvonnis 5 september 2012 van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 4 december 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"(…) dat het den Hove behage, te vernietigen de vonnissen van 16 mei 2012 en 5 september 2012 door de rechtbank Zwolle-Lelystad uitgesproken tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde en opnieuw rechtdoende, de vordering alsnog aan appellante te willen toewijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.''

3.De feiten

3.1
Onder 2 (2.1 tot en met 2.4) van het tussenvonnis van 16 mei 2012 heeft de rechtbank een aantal feiten vastgesteld waartegen geen grieven zijn gericht en die ook niet anderszins zijn weersproken. Deze feiten staan ook in hoger beroep vast en komen op het volgende neer.
3.2
Partijen zijn op 16 juli 2004 in de gemeente Almere een geregistreerd partnerschap aangegaan dat op 10 november 2008 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de beschikking van 20 februari 2008 van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
3.3
Op 19 augustus 2009 en 14 oktober 2009 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad twee beschikkingen gegeven aangaande de verdeling van de tussen partijen bestaande goederengemeenschap. In de beschikking van 19 augustus 2009 is het volgende beslist ten aanzien van die gemeenschap en de verdeling daarvan.
3.3.1
De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 10 november 2008.
3.3.2
Partijen hebben de volgende bezittingen en schulden gemeenschappelijk:
I. Activaa. Woning
b. AXA kapitaal- en risicoverzekering (polisnummer [nummer])
c. Reaal beleggingsverzekering (polisnummer [nummer])
d. Aegon Levensverzekering (polisnummer [nummer])
e. Aegon spaarloonregeling
f. Volkswagen Bora (waarde: € 500,-)
g. Nissan Sunny (waarde: € 1.500,-)
h. Postbank Bonusrekening op naam van [geïntimeerde]
i. Saldo Postbankrekening (nr. [nummer])
j. Inboedel
II. Passivak. Orange Nederland
l. Boogaard assurantiën
m. Telfort B.V.
n. Zilveren Kruis Achmea
o. Garant-O-Matic
p. Princessa B.V.
q. Saldo ABN-AMRO rekening (nr. [nummer])
r. Saldo Fortis bank rekening (nr. [nummer])
s. Hypothecaire geldlening
t. Krediet bij Hollandsche Disconto Voorschotbank (hierna: het HDV-krediet)
u. Belastingdienst [woonplaats]
3.3.3
Aan [geïntimeerde] zijn toebedeeld:
a. Woning
b. AXA kapitaal- en risicoverzekering (polisnummer [nummer])
c. Reaal beleggingsverzekering (polisnummer [nummer])
d. Aegon Levensverzekering (polisnummer [nummer])
e. Aegon spaarloonregeling
f. Volkswagen Bora
h. Postbank Bonusrekening
i. Saldo van de Postbankrekening (nr. [nummer])
j. Inboedel die feitelijk in zijn bezit is.
3.3.4
[geïntimeerde] dient aan [appellante] opgave te doen van de waarde per 10 november 2008 van de onder b. t/m e. alsmede van de onder h en i genoemde goederen. Van de waarde van die goederen dient [geïntimeerde] aan [appellante] de helft te voldoen.
3.3.5
[geïntimeerde] dient de volgende schulden als zijn eigen schuld te voldoen:
- de hypothecaire schuld verbonden aan de woning
- het HDV-krediet.
3.3.6
[geïntimeerde] moet aan [appellante] opgave doen van de hoogte van het HDW-krediet per 10 november 2008. [appellante] moet de helft daarvan alsmede de helft van de resterende hypotheekschuld (€ 12.500,-) en de helft van de taxatiekosten (€ 84,49) aan [geïntimeerde] voldoen.
3.3.7
Aan [appellante] zijn toebedeeld:
k. de Nissan Sunny
l. de inboedel die feitelijk in haar bezit is.
3.3.8
[appellante] dient de volgende schulden als haar eigen schuld te voldoen:
- Orange Nederland,
- Boogaard assurantiën,
- Telfort B.V.,
- Zilveren Kruis Achmea,
- Garant-O-Matic,
- Princessa B.V.,
- Belastingdienst [woonplaats],
- debet saldo ABN-AMRO ([nummer])
- debet saldo Fortisbank ([nummer])
3.3.9
[appellante] moet de omvang van deze schulden per 10 november 2008 aan [geïntimeerde] meedelen. [geïntimeerde] moet de helft van die schulden aan [appellante] voldoen.
3.4
[geïntimeerde] heeft begin januari 2010 aan [appellante] opgave gedaan van de waarde van de onder 3.3.4 genoemde goederen en de omvang van onder 3.3.5 genoemde schulden.
3.5
Door [appellante] is vervolgens een kort geding aanhangig gemaakt, waarin zij heeft gevorderd dat [geïntimeerde] aan haar vooruitlopend op de boedelverdeling een voorschot van € 7.430,31 diende te betalen.
3.6
In zijn vonnis van 9 september 2010 heeft de voorzieningenrechter in de
Rechtbank Zwolle-Lelystad overwogen (r.o. 4.2.):
“De voorzieningenrechter stelt vast dat de man erkent dat hij in het kader van de boedelverdeling gehouden is een bedrag van € 7.430,31 aan de vrouw te voldoen. Het bestaan van de vordering op de man staat daarmee vast.”
3.7
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen vanwege het restitutierisico. [geïntimeerde] stelde een tegenvordering in op [appellante] wegens te veel betaalde alimentatie. [geïntimeerde] had daartoe een verzoek tot nihilstelling van de alimentatie aanhangig gemaakt bij de rechtbank.
3.8
In haar beschikking van 13 september 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad de nihilstelling van de alimentatie afgewezen.
3.9
Daarop heeft [appellante] in kort geding opnieuw een voorschot van € 7.430,31 op de boedelverdeling gevorderd. Deze vordering is door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad toegewezen bij vonnis van 14 december 2010 toegewezen.
3.1
[geïntimeerde] heeft het bedrag van € 7.430,31 aan [appellante] voldaan.
3.11
In de onderhavige procedure in eerste aanleg is vast komen te staan dat [geïntimeerde] nog een Postbankrekening met rekeningnr.[nummer] aanhield (hierna: de Postbankrekening). Over het saldo van die rekening zijn partijen het niet eens, maar zij gaan er beiden vanuit dat dit nader vast te stellen saldo is toegedeeld aan [geïntimeerde].

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd – verkort weergegeven –
4.1.1
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van minimaal € 2.365,03 gecorrigeerd met het HDV-krediet per peildatum 20 november 2008 (het hof leest: 10 november 2008) en het saldo op de Postbankrekening, met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2009;
4.1.2
[geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte aan [appellante] van een aantal inboedelgoederen waaronder haar persoonlijke goederen, in het bijzonder fotoboeken, zulks onder verbeurte van een dwangsom.
4.2
De rechtbank heeft [geïntimeerde] veroordeeld - verkort weergegeven - :
a. aan [appellante] te betalen een bedrag van € 438,63 (de helft van het saldo van de Postbankrekening te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
b. tot afgifte aan [appellante] van de opgeslagen inboedelgoederen, waaronder de fotoalbums van [appellante], zoals vermeld op de een door [appellante] overgelegde inboedellijst.
4.3
De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen.

5.De grieven

De grieven 1 tot en met 7: inleiding
5.1
[geïntimeerde] heeft tegen de vonnissen van 16 mei 2009 en 5 september 2009 tien grieven aangevoerd. De grieven 1 tot en met 7 hebben alle betrekking op de saldi per
10 november 2008 van het HDV-krediet en de Postbankrekening. Mede omdat op die grieven één gemeenschappelijke toelichting wordt gegeven, zal het hof deze gezamenlijk behandelen.
5.2
Voor zover de grieven zijn gericht tegen de procesgang in eerste aanleg falen zij. Het hof beoordeelt de vordering opnieuw in zijn geheel zoals door appellante omlijnd. Daarbij kan appellante al wat (nog) niet aan de orde kwam (alsnog) naar voren brengen. Procedurele onvolkomenheden in eerste aanleg (zo daarvan in deze zaak sprake is) leiden op zich zelf niet tot vernietiging van het bestreden vonnis en/of terugwijzing naar de rechtbank. [appellante] mist in zoverre belang bij een beoordeling van haar grieven.
5.3
Voor zover de grieven betrekking hebben op de verdeling zelf, overweegt het hof het volgende. De rechtsverhouding tussen partijen wordt mede bepaald door de inhoud van de beschikkingen van 19 augustus 2009 en 14 oktober 2009, tegen welke geen hoger beroep is ingesteld zodat zij kracht van gewijsde hebben verkregen. Het hof dient de daarin gegeven beslissingen bij de beoordeling van het onderhavige geschil te eerbiedigen.
5.4
In die beschikkingen heeft de rechtbank vastgesteld welke bestanddelen tot de te verdelen boedel behoren en aan wie van partijen deze zijn toegescheiden. De beschikkingen worden echter gemankeerd doordat daarin van de meeste vermogensbestanddelen de waarde niet is vastgesteld. Voor de peildatum, de boedelomvang (behoudens de overgeslagen goederen) en aan wie van partijen welk goed en welke schuld is toegedeeld, heeft de beschikking kracht van gewijsde. Daarmee is echter nog geen sprake van een verdeling. Voor dat laatste is immers noodzakelijk dat er duidelijkheid is over de financiële consequenties die de verdeling van de goederen voor ieder van partijen heeft, te weten het ontstaan van vorderingen uit over- en onderbedeling (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279,
NJ2013, 201). In de beschikkingen is tot verdeling slechts een aanzet gegeven. Over de financiële consequenties van de in de beschikkingen vastgestelde toedelingen bestaat nog geen duidelijkheid. Voor de omvang van de vorderingen uit over- of onderbedeling, de waarde van de (meeste) vermogensbestanddelen en de omvang van de gemeenschappelijke schulden komt aan de beschikkingen uit 2009 dus geen gezag van gewijsde toe.
5.5
De grieven 1 tot en met 7: de Postbankrekening
5.5.1
Aangaande de Postbankrekening is in de beschikking van 19 augustus 2009 niets overwogen. In het bestreden vonnis van 16 mei 2012 heeft de rechtbank het saldo van deze rekening aangemerkt als een overgeslagen goed in de zin van artikel 3:179 lid BW. Daartegen is niet gegriefd.
5.5.2
De rechtbank heeft overwogen dat zij ook voor deze rekening als peildatum
10 november 2008 hanteert. In haar grief heeft [appellante] aangevoerd dat zij van het verloop van deze rekening kennis wenst te nemen daar uit dat verloop zou kunnen volgen dat een andere peildatum voor de onderhavige rekening dient te worden gehanteerd.
5.5.3
Ter onderbouwing van dit deel van haar vordering voert [appellante] aan dat [geïntimeerde] deze rekening bewust heeft verzwegen omdat deze een positief saldo vertoont (dagvaarding in eerste aanleg onder 18). In eerste aanleg betoogt [appellante] dat
10 november 2008 de peildatum is voor het saldo van de Postbankrekening. Ter comparitie in eerste aanleg heeft [appellante] aangevoerd dat op de Postbankrekening op 4 maart 2008 vanuit het DHV-krediet een bedrag van € 12.599,- is gestort en dat zij mede om die reden inzage wenst in het verloop van de Postbankrekening.
5.5.4
Na daartoe bij tussenvonnis van 16 mei 2012 te zijn uitgenodigd heeft [geïntimeerde] zich bij akte uitgelaten aangaande de Postbankrekening. Daartoe heeft hij “gecomprimeerde” bankafschriften (volgnummers 10 en 11) betreffende de periode 13 oktober 2008 t/m 10 november 2008 overgelegd. Bankafschrift nr. 10 omvat drie volgbladen waarvan de mutaties zijn afgedekt (evenals de totalen van die mutaties). Alleen het begin- en eindsaldo, te weten € 35,81 respectievelijk € 140,55, zijn leesbaar. Bankafschrift nr. 11 omvat twee volgbladen waarvan op het tweede blad de mutaties zijn afgedekt, evenals de totalen van de mutaties. Slechts van het eerste volgblad zijn de mutaties zichtbaar, alsmede het begin- en eindsaldo, te weten € 140,55 respectievelijk € 877,26.
5.5.5
[appellante] voert aan dat zij vermoedt dat [geïntimeerde] geld vanaf de Postbankrekening buiten haar zicht heeft gebracht waardoor het saldo per 10 november 2008 eigenlijk hoger had moeten zijn, zodat ten onrechte geld buiten de verdeling wordt gehouden.
5.5.6
Tussen partijen staat vast dat vanuit het DHV-krediet op 4 maart 2008 een bedrag van € 12.599,- op de Postbankrekening is gestort. Tevens is onweersproken gebleven dat [appellante] geen toegang had tot de rekening of kennis kon nemen van de mutaties daarop. Ten slotte is niet omstreden dat het saldo van de Postbankrekening in de gemeenschap viel en dat [appellante] derhalve recht heeft op de helft daarvan.
5.5.7
Hoewel begrijpelijk is dat het afdekken van de mutaties op de rekeningafschriften vragen bij [appellante] oproept, heeft zij in het licht van de overgelegde bankafschriften onvoldoende weersproken dat het saldo van de Postbankrekening per 10 november 2008 € 877,26 bedroeg.
5.5.8
[appellante] heeft voorts onvoldoende gesteld om voor de Postbankrekening af te wijken van de peildatum (10 november 2008) die ook geldt voor het overige vermogen. Dat geldt te meer daar voor het aan de Postbankrekening gekoppelde HDV-krediet ook deze peildatum geldt, hetgeen in de beschikking van 19 augustus 2009 is vastgesteld en derhalve niet langer onderwerp van geschil kan zijn. In het kader van de verdeling van het vermogen per 10 november 2008 komen voordien afgeboekte bedragen in beginsel niet meer aan de orde.
5.5.9
Indien derhalve bij controle van de achtergehouden bankafschriften zou blijken dat [geïntimeerde] geld heeft weggesluisd van die rekening, komt aan [appellante] dienaangaande wellicht een vordering tot terugbetaling toe. In dat verband zou zij de achtergehouden bankafschriften wellicht kunnen opeisen. Voor de toe- of afwijzing van de vordering tot verdeling van het op 10 november 2008 voorhanden gemeenschappelijk vermogen is dat echter niet van belang. Nu de vordering van [appellante] in de onderhavige procedure (slechts) is gericht op die verdeling kan het hof niet anders dan vaststellen dat in er in rechte van moet worden uitgegaan dat het saldo van de Postbankrekening per 10 november 2008 € 877,26 bedroeg en dat dit saldo voor verdeling in aanmerking komt.
In zoverre falen de grieven.
5.6
De grieven 1 tot en met 7: het DHV-krediet
5.6.1
Ten aanzien van het DHV-krediet is in (in het dictum van) de beschikking van 19 augustus 2009 beslist dat [geïntimeerde] dit als zijn eigen schuld moet voldoen, dat hij aan [appellante] opgave moet doen van de omvang van die schuld per 10 november 2008 en dat [appellante] de helft van die schuld aan [geïntimeerde] moet voldoen. Tot zover heeft de beschikking van 19 augustus 2009 kracht van gewijsde. Ten aanzien van de omvang van het DHV-krediet werkt dat gezag van gewijsde niet.
5.6.2
Door [geïntimeerde] is als productie G1 bij conclusie van antwoord een maandoverzicht betreffende oktober 2008 overgelegd waaruit volgt dat het saldo van het DHV-krediet per 25 oktober 2008 € 16.893,92 was en het voorgaande saldo € 16.910,77. De kredietlimiet bedraagt € 17.036,-.
5.6.3
Hoewel op dat overzicht niet de omvang van de schuld op 10 november 2008 zichtbaar is, staat daardoor wel vast dat circa twee weken vóór 10 november 2008 het benutte krediet bijna gelijk was aan de kredietlimiet. Dat in de tussenliggende twee weken het krediet voor een belangrijk deel is afgelost ([appellante] stelt dat sprake was van een veel lagere schuld) is niet aannemelijk geworden. Een betaling vanaf de Postbankrekening is, mede gezien de bekende mutaties en saldi van die rekening niet aannemelijk geworden en andere bronnen voor een dergelijke aflossing zijn door [appellante] niet genoemd.
5.7
De grieven 1 tot en met 7 falen.
5.8
De grieven 8 en 9: de girorekening nr. [nummer]
5.8.1
De grieven 8 en 9 betreffen girorekening nr. [nummer] (hierna: rekening [nummer]). In de beschikking van 19 augustus 2009 is geoordeeld dat voor het saldo van rekening [nummer] moet worden uitgegaan van het saldo per peildatum te weten 10 november 2008.
5.8.2
Met de overgelegde bankafschriften heeft [geïntimeerde] voldoende aangetoond dat het saldo van rekening [nummer] op 10 november 2008 € 920,20 bedroeg. Het is dat saldo dat dient te worden verdeeld.
5.8.3
De peildatum kan tussen partijen geen onderwerp van debat meer zijn daar de beschikking van 19 augustus 2009 in kracht van gewijsde is gegaan. Eventuele onttrekkingen van rekening [nummer] door [geïntimeerde] vóór 10 november 2008 kunnen in het kader van de verdeling per 10 november 2008 niet aan de orde komen.
5.8.4
De grieven 8 en 9 falen.
5.9
Grief 10: de dwangsom
5.9.1
In grief 10 maakt [appellante] bezwaar tegen de afwijzing van de door haar gevorderde dwangsom ter zake de afgifte van inboedelgoederen.
5.9.2
[appellante] vordert de afgifte door [geïntimeerde] van inboedelzaken. [geïntimeerde] heeft meegedeeld daartoe bereid te zijn maar [appellante] weerspreekt dat dit het geval is.
5.9.3
In eerste aanleg heeft de rechtbank in het bestreden vonnis van 3 september 2012 [geïntimeerde] veroordeeld:
“tot afgifte binnen een termijn van zeven dagen na de datum van dit vonnis van de opgeslagen inboedelgoederen, waaronder haar fotoalbums, zoals vermeld op de door [appellante] overgelegde inboedellijst aan [appellante],”De door [appellante] gevorderde dwangsom heeft de rechtbank niet toegewezen.
5.9.4
[geïntimeerde] stelt dat de zaken (in dozen opgeslagen) klaar staan voor afhalen door [appellante]. [appellante] stelt dat zij niet bereid is de dozen af te halen, indien [geïntimeerde] niet eerst de fotoalbums aan haar toezendt of deze deponeert bij haar advocaat. De overige spullen zal zij vervolgens ophalen. [appellante] vreest dat zij door de dozen zonder meer af te halen het gevaar loopt dat de fotoalbums niet aanwezig zijn en dat haar wordt verweten dat zij die zelf zoek heeft gemaakt. Zij wenst de afgifte van de fotoalbums te verzekeren door een dwangsom.
5.9.5
[geïntimeerde] stelt dat hij, bij zijn terugkeer in de echtelijke woning, de goederen van [appellante] die hij daar in dozen verpakt heeft aangetroffen bij [betrokkene] heeft opgeslagen. Volgens [geïntimeerde] is [appellante] bij [betrokkene] geweest maar wenste zij dat het personeel van [betrokkene] als getuige aanwezig zou zijn bij het onder zich nemen van de opgeslagen zaken. [geïntimeerde] betwist bij gebrek aan wetenschap dat zich onder de opgeslagen zaken fotoalbums van [appellante] bevinden. Hij stelt dat niet te weten.
5.9.6
Tegen de verplichting van [geïntimeerde] tot afgifte van de inboedelzaken vermeld op de door [appellante] overgelegde inboedellijst (waaronder de fotoalbums) is niet gegriefd.
5.9.7
Uit wat [appellante] aanvoert volgt niet dat [geïntimeerde] weigert de opgeslagen zaken af te geven. Zij stelt evenmin
datde genoemde fotoalbums zich niet onder die goederen bevinden maar slechts dat zij daarvoor vreest. Kennelijk omdat zij bang is dat [geïntimeerde] haar een hak wil zetten. Om die reden stelt zij een aanvullende eis, te weten dat [geïntimeerde] eerst de fotoalbums aan haar of haar advocaat toezendt. Voor die aanvullende verplichting biedt het vonnis echter geen grond. Deze rechtsplicht gaat niet verder dan dat [geïntimeerde] de opgeslagen inboedelzaken ter beschikking moet stellen voor afhalen. Onweersproken is dat dit is gebeurd. Reeds om reden daarvan kan aan de aanvullende voorwaarde die [appellante] stelt geen dwangsom worden verbonden.
5.9.8
Overigens is de vrees van [appellante] dat haar achteraf wordt verweten dat zij de fotoalbums heeft zoek gemaakt, ongegrond. [appellante] kan desgewenst bijvoorbeeld door een notaris ter plaatse een proces-verbaal van constatering laten maken van de aangetroffen zaken. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat derhalve geen grond. Grief 10 faalt.

6.Slotsom

Nu alle grieven falen zal het hoger beroep worden verworpen. Daar het conflict voortvloeit uit de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep en compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. B.J.H. Hofstee en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 juni 2014.