In deze zaak gaat het om een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2010. De belanghebbende, eigenaar van een recreatiewoning op een bungalowpark, is van mening dat de waarde te hoog is vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 262.000, wat door de rechtbank Assen in een eerdere uitspraak werd bevestigd. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de gebruikte bouwmaterialen en de mogelijkheid tot bijbouwen van een recreatiewoning niet correct zijn meegenomen in de waardebepaling.
Tijdens de zitting op 20 mei 2014 in Leeuwarden zijn zowel de belanghebbende als vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar gehoord. De taxateur van de heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd waarin de waarde van de onroerende zaak is onderbouwd met referentieverkopen van vergelijkbare woningen. De belanghebbende heeft betoogd dat de WOZ-waarde ten opzichte van het voorgaande jaar te sterk is gestegen en dat de grond als bosgrond moet worden gewaardeerd.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar in zijn bewijsvoering is geslaagd. De referentieobjecten zijn vergelijkbaar met de onroerende zaak en de verschillen zijn in voldoende mate meegenomen in de waardering. Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende verworpen, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de objecten waarop hij zich beroept niet identiek zijn aan de onroerende zaak. Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.