ECLI:NL:GHARL:2014:4740

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
21-000977-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in de Venrayse moordzaak met betrekking tot de omstandigheden van voorbedachte raad

In de Venrayse moordzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Roermond was veroordeeld voor doodslag. De zaak betreft een fatale steekpartij waarbij het slachtoffer, de vrouw van de verdachte, op gruwelijke wijze om het leven is gebracht. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes en een schroevendraaier ongeveer 70 keer gestoken en haar keel doorgesneden. Het hof heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade, en sluit niet uit dat hij in een opwelling heeft gehandeld. De verdachte is eerder veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf vernietigd en een gevangenisstraf van 14 jaar opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het delict, de impact op de nabestaanden en het feit dat de verdachte lange tijd ontkende verantwoordelijk te zijn voor zijn daden. De uitspraak is gedaan na terugwijzing van de Hoge Raad, die eerder het vonnis van het hof had vernietigd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van het voorarrest. De beslissing is genomen in het licht van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechter de ernst van het geweld en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar heeft laten meewegen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000977-14
Uitspraak d.d.: 16 juni 2014
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 5 november 2007 met parketnummer 04-650032-06 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
thans verblijvende in PI Zuid West - HvB De Torentijd te Middelburg.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 juni 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr A.C.J. Lina, naar voren is gebracht.

Procesgang

Bij vonnis van de rechtbank Roermond van 5 november 2007 is verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde – doodslag – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest. Verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 8 oktober 2008 vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 16 maart 2010 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van 8 oktober 2008 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Het gerechtshof Arnhem heeft de verdachte bij arrest van 15 oktober 2012 ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren. De verdachte heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld.
Bij arrest van 18 februari 2014 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van 15 oktober 2012 vernietigd en de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 15 maart 2006 in de gemeente [gemeente], opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en met voorbedachte rade die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een schroevendraaier, in elk geval met meerdere, althans één scherp(e) voorwerp(en) in de keel althans in de hals en/of in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 maart 2006 in de gemeente [gemeente], opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een schroevendraaier, in elk geval met meerdere, althans één scherp(e) voorwerp(en) in de keel althans in de hals en/of in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Voorbedachte raad

De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastgelegde.
Het hof heeft bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voorbedachte raad in het bijzonder gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, waarin is overwogen dat “
voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.”
Naar het oordeel van het hof is niet vast komen te staan dat verdachte de tijd en gelegenheid heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg. Daarentegen is er wel een contra-indicatie. Het hof sluit niet uit dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling waarbij hij in blinde woede een mes en een schroevendraaier heeft gepakt, het slachtoffer ongeveer 70 keer heeft gestoken en vervolgens met een mes haar keel heeft doorgesneden, waarna het slachtoffer is overleden. Daarnaast is het mogelijk dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan, namelijk tijdens het wisselen van de verschillende, door verdachte gebruikte wapens.
Het hof acht moord niet bewezen zodat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Het hof acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op
of omstreeks15 maart 2006 in de gemeente [gemeente], opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal,met een mes en
/ofeen schroevendraaier,
in elk geval met meerdere, althans één scherp(e) voorwerp(en)in de keel althans in de hals en
/ofin het lichaam gestoken en
/ofgesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft acht geslagen op een rapport omtrent de persoon van de verdachte, uitgebracht op 28 augustus 2012 door psychiater J. Marx en psycholoog J. Heerschop, beiden verbonden aan het instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. Het desbetreffende rapport concludeert dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte moet als volledig toerekeningsvatbaar worden aangemerkt. Het hof neemt die conclusies over en maakt die tot de zijne.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De meervoudige strafkamer in de rechtbank Roermond heeft verdachte terzake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld terzake van doodslag en dat aan hem een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar wordt opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op vergelijkbare zaken waarbij het ook ging om partnerdoding, een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar passend is.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft bekend dat hij zijn vrouw [slachtoffer] heeft gedood. Het slachtoffer is geslagen met een stuk hout, ongeveer zeventig keer gestoken met een schroevendraaier en vervolgens is haar hals/keel doorgesneden met een mes. Het slachtoffer is op een gruwelijke wijze om het leven gekomen. Verdachte heeft na zijn daad zijn kinderen achtergelaten in de woning met hun dode moeder en is naar een vriend gegaan om te klussen.
Verdachte heeft zeer groot leed toegebracht aan de nabestaanden, waaronder zijn eigen kinderen die nu zonder hun moeder moeten opgroeien. De ter zitting afgelegde slachtofferverklaring van de zus van [slachtoffer] heeft nogmaals duidelijk gemaakt hoe zeer het slachtoffer gemist wordt en hoe het leven van degenen die van haar hielden onherstelbaar is veranderd. Een feit als het onderhavige schokt bovendien de rechtsorde ernstig en brengt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Bij de hoogte van de op te leggen straf houdt het hof bovendien nog rekening met het volgende. Verdachte heeft lange tijd ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de dood van zijn vrouw. In 2011, vijf jaar na het plegen van het delict, heeft verdachte voor het eerst een bekennende verklaring afgelegd, zij het dat hij de schuld deels afschoof op een ander persoon. Ene [betrokkene] zou uiteindelijk de keel hebben doorgesneden van het slachtoffer. Op 2 juni 2014 heeft verdachte ter zitting van het hof verklaard dat zijn eerder afgelegde verklaring over [betrokkene] niet klopt. Er was niemand anders in de woning aanwezig ten tijde van het plegen van het delict. Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij het slachtoffer heeft gedood, maar heeft tevens verklaard dat hij zich er eigenlijk niets van kan herinneren en dat hij het wel moet hebben gedaan omdat dat uit het dossier blijkt en omdat er, behalve het slachtoffer en hijzelf, niemand anders in de woning aanwezig was.
Het hof rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij ook nu – inmiddels ruim acht jaar na het plegen van het feit – nog steeds niet de volledige verantwoordelijkheid voor de dood van zijn vrouw lijkt te nemen. In plaats daarvan stelt verdachte dat hij zich veel van die avond niet meer kan herinneren en dat het wel zo zal zijn gebeurd omdat het uit de stukken blijkt.
Voor een feit als het onderhavige past naar het oordeel van het hof alleen een langdurige gevangenisstraf. Het hof neemt bij de hoogte van die gevangenisstraf als uitgangspunt dat in Nederland de laatste jaren voor doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd tussen de acht en twaalf jaar. In de onderhavige zaak ziet het hof echter reden nog boven deze bandbreedte uit te gaan. Daarbij weegt het hof zwaar mee dat het gaat om zeer gruwelijk en gewelddadig handelen door verdachte. Het moet een lange doodsstrijd zijn geweest voor het slachtoffer; ze is geslagen en gestoken en vervolgens is nog haar keel doorgesneden. Voorts rekent het hof de eerder genoemde langdurige ontkenning door verdachte als strafverzwarende omstandigheid mee. Daardoor zijn de nabestaanden immers lange tijd in onzekerheid gebleven over de veroorzaker van de dood van het slachtoffer hetgeen het rouwproces zonder veel twijfel heeft bemoeilijkt.
Alles afwegend is het hof dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: personenauto Volkswagen Passat, kleur grijs (kenteken [kenteken]).
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr M. Keppels en mr M.E. van Wees, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr I.I.D. Leene, griffier,
en op 16 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.