ECLI:NL:GHARL:2014:4681

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
200.117.418-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en toepassing van de Duisenbergregeling met betrekking tot beëindigingsvergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot een effectenleaseovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N. van Kuppeveld, had in eerste aanleg verloren van Dexia Nederland B.V., die werd bijgestaan door mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer. De appellant was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kantonrechter, die hem had veroordeeld tot betaling van een bedrag dat hij betwistte. Het hof nam de inhoud van een eerder tussenarrest van 4 februari 2014 over, waarin was vastgesteld dat de appellant gebonden was aan de Duisenbergregeling, die van toepassing was op zijn effectenleaseovereenkomst.

Het hof oordeelde dat Dexia recht had op een beëindigingsvergoeding, die was vastgesteld op basis van de eindafrekening van de appellant. Dexia had haar vordering verminderd tot een bedrag van € 9.877,83, maar het hof oordeelde dat de appellant uiteindelijk € 9.029,35 aan Dexia moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de grieven van de appellant deels slaagden, maar dat de vordering van Dexia in hoofdsom moest worden verminderd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg.

In incidenteel hoger beroep werd de vordering van Dexia afgewezen, en werd Dexia veroordeeld in de proceskosten van de appellant. Het hof concludeerde dat de appellant niet ontvankelijk was in zijn beroep, maar dat Dexia ook niet volledig in het gelijk was gesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.117.418/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5214687 CV EXPL 11-5703)
arrest van de tweede kamer van 10 juni 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. N. van Kuppeveld, kantoorhoudend te Nijmegen,
tegen
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Dexia,
advocaat: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 februari 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Na het tussenarrest van 4 februari 2014 heeft Dexia een akte genomen, waarbij zij tevens haar eis in incidenteel hoger beroep heeft verminderd. De gewijzigde eis luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, [appellant] niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep - zo nodig onder verbetering en/of verbetering van gronden - te bevestigen, met dien verstande dat het bedrag van de hoofdsom tot betaling waarvan [appellant] wordt veroordeeld wordt gereduceerd tot EUR 9.877,83 en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het geding in appel."
[appellant] heeft een antwoordakte genomen.
1.2
Partijen hebben arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het hof heeft in voornoemd tussenarrest onder meer geoordeeld dat tussen partijen een effectenleaseovereenkomst tot stand is gekomen en [appellant] gebonden is aan de zogenoemde Duisenbergregeling.
2.2.
Het hof heeft vastgesteld dat Dexia met ingang van 25 augustus 2003 aanspraak maakt op een beëindigingsvergoeding. Bij voornoemd tussenarrest is Dexia in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over hetgeen het hof in r.o. 4.7. van dat arrest heeft overwogen met betrekking tot - kort gezegd - de specificatie van eindafrekening van Dexia en de daarop gebaseerde vordering.
Dexia heeft haar eindafrekening als volgt gespecificeerd.
(A) Opbrengst verkoop:
Euro Effect Certificaat 2,08 maal € 2.726,81 € 5.677,14
(B) Daar tegenoverstaande schuld:
220 resterende termijnen a € 90,76 (€ 19.967,20 contant gemaakt tegen 5%) € 13.169,88
Eerste aflossingstermijn (artikel 4 sub c. van de overeenkomst) € 45,38
Beëindigingskosten € 113,45
Contant gemaakte restant hoofdsom (€ 7.846,79 contant gemaakt tegen 5%) € 3.181,08
Achterstallige posten € 635,32
Subtotaal € 17.145,11
Totaal (A) minus (B) -/- € 11.467,97
Dexia vermindert haar vordering met het bedrag aan beëindigingskosten a € 113,45. Het totaal komt daarmee op een bedrag van € 11.354,52 aan restschuld, aldus Dexia.
In deze procedure heeft Dexia haar vordering op grond van de Duisenbergregeling beperkt tot een bedrag van € 9.877,83.
2.3.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft niet betwist dat hij tot en met de beëindigingsdatum van de effectenleaseovereenkomst op 25 augustus 2003
13 termijnen van € 90,76 had voldaan en dat hij na beëindigingsdatum nog 220 termijnen (220 maal € 90,76 = € 19.967,20) diende te betalen. Uit het feit dat blijkens de overeenkomst de verschuldigde rente over de aankoopsom moest worden voldaan in 240 termijnen, [appellant] op de beëindigingsdatum slechts 13 termijnen had voldaan en na beëindigingsdatum nog
220 termijnen zouden verschijnen, volgt reeds dat na de beëindigingsdatum sprake was van
7 achterstallige maandtermijnen. Het op de eindafrekening achter het kopje achterstallige posten opgenomen bedrag van € 635,32 (7 x € 90,76) heeft hier betrekking op.
2.4.
Dexia heeft de overeenkomst in verband met de betalingsachterstand van [appellant] beëindigd, op grond van artikel 5 in verbinding met artikel 12 van de "Bijzondere voorwaarden effecten lease". Zij heeft op basis van deze artikelen het onbetaalde restant van de totaal overeengekomen leasesom in zijn geheel opgeëist, zij het dat Dexia de 220 na de beëindigingsdatum nog te verschijnen maandtermijnen contant heeft gemaakt tegen 5%, een bedrag van € 13.169,88.
2.5.
Dexia heeft betoogd dat zij gelet op de toepasselijke algemene voorwaarden, gerechtigd was de overeenkomst op te zeggen. De eventuele toepasselijkheid van artikel 7A:1576c BW maakt geen deel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep, nu geen grief hierop ziet. Indien het betreffende artikelen (artikel 5 juncto artikel 12) in de algemene voorwaarden in strijd zijn met die dwingende bepaling, zo stelt zij, leidt dit gelet op de beschermingsgedachte van artikel 7A: 1576c BW tot vernietigbaarheid van de betreffende artikelen waar echter door [appellant] geen beroep op is gedaan, aldus Dexia.
2.6.
Het hof is van oordeel dat de strijdigheid van artikel 5 van de algemene voorwaarden met voornoemde wetsbepaling leidt tot de vaststelling dat er sprake is van een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:236 BW en daarmee tot vernietigbaarheid. [appellant] heeft zich in zijn laatste akte op vernietigbaarheid beroepen. Volgens [appellant] leidt dit ertoe dat Dexia niet is gerechtigd de 220 contant gemaakte termijnen (€ 13.169,88) te vorderen. Het hof verwerpt dat standpunt maar is van oordeel dat Dexia te vroeg is geweest met het instellen van een beëindigingsvordering. Het hof zal daarom de vergoeding voor contant gemaakte termijnbedragen verminderen met € 848,41 Dit bedrag is het verschil tussen het achterstandsbedrag ten tijde van het instellen van de beëindigingsvordering (€ 635,32) en het bedrag dat de achterstand tenminste had moeten bedragen (€ 1.483,73) voordat de vordering door Dexia had mogen worden ingesteld.
2.7.
Uit het vorenstaande volgt dat [appellant] uitgaande van de eindafrekening op
25 augustus 2003 aan Dexia is verschuldigd een bedrag van:
contant gemaakte hoofdsom € 3.181,08
eerste aflossingstermijn € 45,38
contant gemaakte termijnbedragen (€ 13.169,88 - € 848,41) € 12.321,47
achterstallige posten € 635,32
__________
€ 16.183,25
verkoopopbrengst - € 5.677,14
_________
€ 10.506,11
Dexia is op grond van de Duisenbergregeling gehouden 66,67 % van een eventuele restschuld voor haar rekening te nemen. Het koersverlies wordt berekend door de totale hoofdsom (lening onder de overeenkomst) van € 7.892,17 te verminderen met de verkoopopbrengst van € 5.677,14 en bedraagt derhalve € 2.215,03.
De korting op basis van de Duisenbergregeling is 66,67 % van € 2.215,03 is dus € 1.476,76. De vergoeding wordt in mindering gebracht op het totaalbedrag van de eindafrekening.
Het totaal te vorderen bedrag is € 10.506,11 minus € 1.476,76 = € 9.029,35.
Dit bedrag zal worden toegewezen. Grief 4 slaagt.
2.8.
Al hetgeen door [appellant] is aangevoerd met betrekking tot het zogenoemde "Hofmodel" zal het hof verder buiten beschouwing laten, nu al in voornoemd tussenarrest is vastgesteld (r.o. 4.5.) dat de Duisenbergregeling op de overeenkomst van toepassing is en daarmee de verweren die [appellant] voert ten aanzien van de schending van de zorgplicht door Dexia niet tot een afwijzing (of vermindering) van de vordering van Dexia kunnen leiden.
Slotsom
In principaal hoger beroep
2.9.
De grieven 1, 2 (gedeeltelijk, voor zover de grief geen betrekking heeft op de specificatie van de vordering) 3 falen. Grief 2 slaagt deels en daarmee ook grief 4. Dit leidt ertoe dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft het in hoofdsom toegewezen bedrag. Dit bedrag zal worden verminderd tot € 9.029,35. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. In het feit dat in principaal hoger beroep partijen ieder deels in het gelijk zijn gesteld en de nadere akten het gevolg zijn van de wijze waarop Dexia haar vordering heeft ingekleed, ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt.
In incidenteel hoger beroep
2.10.
De grief faalt. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in incidenteel hoger beroep worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 316,- (0,5 punt maal tarief I: € 632,-) aan salaris advocaat.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In principaal appel
vernietigt het vonnis van de kantonrechter, locatie Winschoten, van 8 mei 2012 voor zover daarbij in hoofdsom is toegewezen tot een bedrag van € 9.991,21, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] om aan Dexia te betalen een bedrag van € 9.029,35 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 april 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat elke partij de
eigen kosten draagt;
In incidenteel appel
wijst de vordering af;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep in het incidenteel appel en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] op € 316,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
In principaal en incidenteel hoger beroep
wijst af het meer en of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.M.A. Wind en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
10 juni 2014.