In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die zonder advocaat was, had zijn hoedanigheid van advocaat verloren doordat zijn advocaat zich had laten uitschrijven van het tableau. Dit leidde tot een rechtswege schorsing van het geding, waardoor alle proceshandelingen die na deze schorsing waren verricht, nietig waren. De appellant had geen nieuwe advocaat aangesteld en de geïntimeerde had geen exploot uitgebracht om het geding te hervatten. Het hof oordeelde dat het geding onafgebroken geschorst was en dat de rechter op grond van artikel 229 Rv de dag kon bepalen waarop uitspraak zou worden gedaan.
Het hof beoordeelde vervolgens de ontvankelijkheid van de grieven van de appellant. De grieven waren niet gericht tegen het tussenvonnis van 26 mei 2010, waardoor de appellant in zijn hoger beroep tegen dit vonnis niet kon worden ontvangen. De appellant had ook een vordering ingediend met betrekking tot een stukje grond dat door de geïntimeerde werd gebruikt, maar het hof oordeelde dat het vorderingsrecht van de appellant was verjaard. De geïntimeerde had voldoende bewijs geleverd dat hij het stuk grond gedurende meer dan 20 jaar in bezit had gehad.
Daarnaast werd de vordering van de appellant met betrekking tot een schutting die over de kadastrale grens zou zijn geplaatst, afgewezen. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn beroep op verjaring slaagde, aangezien hij niet had kunnen bewijzen dat de schutting al meer dan 20 jaar op dezelfde plaats stond. Uiteindelijk verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 26 mei 2010 en bekrachtigde het vonnis van 15 december 2010. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.