ECLI:NL:GHARL:2014:4487

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.130.121-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en draagkracht in het kader van ouderschapsplan

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 mei 2014, gaat het om een hoger beroep inzake de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 28 mei 2013 aangevochten, waarin de man, geïntimeerde, was vrijgesteld van het betalen van alimentatie voor hun drie minderjarige kinderen. De rechtbank had de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen per 7 maart 2013 op nihil vastgesteld. De vrouw verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds 2011 een vierde kind heeft en dat zijn inkomen sinds het opstellen van het ouderschapsplan in 2009 aanzienlijk is gedaald. De man heeft zijn werkloosheidsuitkering als basis voor zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie ingediend. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij per 11 december 2013 weer werk had gevonden, maar dat zijn inkomen nog steeds niet voldoende was om een bijdrage te leveren die de behoefte van de kinderen dekt.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man vanaf 11 december 2013 een bijdrage van € 33,- per kind per maand moet betalen. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de draagkracht van ouders regelmatig te herzien in het licht van gewijzigde omstandigheden.

Uitspraak

Beschikking d.d. 27 mei 2014
Zaaknummer 200.130.121

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de vrouw,
advocaat mr. P.A.K. van Eck,
kantoorhoudende te Groningen,
tegen

[de man],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. K.B. Spoelstra,
kantoorhoudende te Groningen.

Het geding in eerste aanleg

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 28 mei 2013 (zaaknummer C/18/139686 / FA RK 13-549) heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, het door partijen op 4 september 2009 ondertekende ouderschapsplan gewijzigd in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats], [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats], en [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3]), geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats], met ingang van 7 maart 2013 is bepaald op nihil.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 juli 2013, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 28 mei 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende, zo nodig onder aanvulling van gronden, alsnog de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn inleidende verzoek, althans hem dit te ontzeggen, althans zodanig te bepalen als het hof zal vermenen te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 14 augustus 2013, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep af te wijzen en de beschikking van 28 mei 2013 (al dan niet onder aanvulling van gronden) te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de proceskosten van het geding.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
- een journaalbericht van 3 december 2013, binnengekomen op 4 december 2013, met bijlagen van mr. Spoelstra;
- een journaalbericht van 24 december 2013, binnengekomen op 30 december 2013, met bijlagen van mr. Van Eck;
- een journaalbericht van 2 januari 2014, binnengekomen op 3 januari 2014, met bijlagen van mr. Spoelstra.
Het hof heeft geen kennis genomen van een journaalbericht van 31 december 2013, binnengekomen op 6 januari 2014, met bijlagen van mr. Van Eck, nu deze stukken zonder noodzaak buiten de termijn van artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven zijn ingediend.
Ter zitting van 10 januari 2014 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.

De beoordeling

De feiten

1.
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn geboren uit de affectieve relatie van partijen. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
2.
Partijen hebben op 4 september 2009 een ouderschapsplan ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw, een zorgregeling tussen de man en de kinderen, dat de totale behoefte van de kinderen op het moment van scheiding € 447,- per maand bedraagt en dat de man met ingang van 1 september 2009 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan de vrouw dient te betalen van totaal € 218,- per maand, ofwel € 72,66 per kind per maand.
3.
De man heeft op 2 april 2011 een kind gekregen met zijn nieuwe partner met wie hij niet samenwoont.
4.
De man heeft op 7 maart 2013 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank tot wijziging van het ouderschapsplan van 4 september 2009 in die zin dat de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] per 1 januari 2013 op nihil wordt gesteld. De vrouw heeft niet tijdig verweer gevoerd.
5.
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing heeft de vrouw tijdig appel ingesteld.
De geschilpunten
6.
De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de wijziging van omstandigheden;
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- de huurlasten;
- de zorgtoeslag;
- de kosten van de zorgregeling;
- de proceskosten.
De wijziging van omstandigheden
7.
Nu de man aan zijn inleidend verzoek ten grondslag heeft gelegd dat sprake is van
gewijzigde omstandigheden is hij terecht in zijn inleidende verzoek ontvankelijk verklaard.
8.
Vervolgens komt aan de orde de vraag of zich na het opmaken van het ouderschapsplan van 4 september 2009 een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan. De vrouw betwist dat.
9.
Ten tijde van het opmaken van het ouderschapsplan op 4 september 2009 had de man een werkloosheidsuitkering en werkte hij als uitzendkracht bij de [werkgever 1] te [plaats 1] (hierna: [werkgever 1]). De man heeft daarna drie keer een jaarcontract gehad bij [werkgever 1], waar hij als conciërge werkzaam was. De man heeft aan zijn inleidend verzoek ten grondslag gelegd dat zijn tijdelijke contract bij [werkgever 1] niet is verlengd waardoor hij per 1 januari 2013 wederom geheel is aangewezen op een werkloosheidsuitkering.
10.
Ter zitting is namens de vrouw naar voren gebracht dat het inkomen van de man ten tijde van het opmaken van het ouderschapsplan € 1.418,- per maand bedroeg en dat van de vrouw € 400,- per maand. Beide bedragen afgezet tegen de in het ouderschapsplan op € 447,- per maand gestelde totale behoefte van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] stelt het hof vast dat het hier gaat om netto inkomens
11.
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat het door het UWV op
€ 100,81 gestelde dagloon van de man als uitgangspunt kan worden genomen voor diens inkomen per 7 maart 2013. Uit de toekenning WW-uitkering van het UWV van14 januari 2013 volgt dat het inkomen van de man per 1 maart 2013 (70% van € 100,81 =) € 70,57 bruto per dag bedraagt, zijnde (€ 70,57 x 5 =)
€ 352,85 per week, zijnde (€ 352,85 x 4 =) € 1.411,40 bruto per vier weken, zijnde (€ 1.411,40 x 13 =) € 18.348,20 bruto per jaar, zijnde afgerond (€ 18.348,20 : 12 =) € 1.529, bruto per maand (alles inclusief vakantiegeld). Daarvan houdt de man - blijkens aangehechte draagkrachtberekening - ongeveer € 1.130,- netto per maand over. Dat is een beduidend lager inkomen dan waar partijen ten tijde van het opmaken van het ouderschapsplan op 4 september 2009 rekening mee hebben gehouden. Immers het inkomen van de man was toen zoals hiervoor weergegeven € 1.418,- netto per maand.
12.
Dat het lagere inkomen van de man in 2013 net als in 2009 voortkomt uit een werkloosheidsuitkering doet naar het oordeel van het hof niet ter zake. Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat de hoogte van het inkomen en niet de bron van dat inkomen bepalend is voor de vraag of sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
13.
De stelling van de vrouw dat de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht hetzelfde inkomen te genereren als in 2009, omdat hij net als toen naast zijn werkloosheidsuitkering werkzaamheden als uitzendkracht kan verrichten, zal het hof passeren. Het hof is van oordeel dat de man zich voldoende inspant om naast of in plaats van zijn werkloosheidsuitkering inkomsten uit arbeid te genereren. Dit blijkt uit het grote aantal sollicitatiebrieven dat hij heeft overgelegd. Een en ander wordt ook bevestigd door het feit dat de man per 11 december 2013 via het uitzendbureau weer betaald werk heeft gevonden en dat hij op de dag van de zitting nog een sollicitatiegesprek had. Het hof ziet daarom geen aanleiding om voor wat betreft de draagkracht van de man rekening te houden met een fictief hoger inkomen.
14.
Namens de vrouw is ter zitting nog aangevoerd dat partijen bij het opmaken van artikel 4 van het ouderschapsplan bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, zodat sprake moet zijn van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het ouderschapsplan mag worden gehouden.
Desgevraagd hebben beide partijen ter zitting echter duidelijk naar voren gebracht dat het ouderschapsplan met behulp van een mediator is opgesteld en dat is bedoeld de daarin opgenomen kinderalimentatie op de gebruikelijke manier vast te stellen, waarbij de inkomens van partijen als uitgangspunt zijn gehanteerd. Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat partijen bij het opmaken van het ouderschapsplan bewust hebben willen afwijken van de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht. Aan de zwaardere toets zoals door de vrouw aangevoerd komt het hof daarom niet toe.
15.
Nu de man na het opmaken van het ouderschapsplan van 4 september 2009 beduidend minder is gaan verdienen en bovendien als gesteld en onweersproken vaststaat dat hij vanaf 2 april 2011 onderhoudsplichtig is voor een vierde kind dat hij samen met zijn vriendin heeft gekregen, is het hof van oordeel dat zich in dit geval meerdere relevante wijzigingen van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid BW hebben voorgedaan die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen.
16.
Gelet op de ingangsdatum van de eventueel te wijzigen kinderalimentatie, te weten 7 maart 2013, zal het hof de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de oude richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen voor het berekenen van kinderalimentatie.
De huurlasten
17.
Uit een gespecificeerde herinnering d.d. 11 juli 2013 van de Woningstichting[X] te [plaats 2] blijkt dat de huur van de door de man gehuurde woning per juli 2013 € 427,31 per maand bedraagt. Doelmatigheidshalve zal het hof daarmee rekening houden vanaf de ingangsdatum. Op de huur strekt in mindering de huurtoeslag waar de man aanspraak op kan maken. Partijen verschillen van mening over de hoogte van deze toeslag. Bij een inkomen van € 18.348,20 bruto per jaar bedraagt deze - volgens een proefberekening toeslagen door het hof gemaakt - ongeveer € 93,- per maand. Het hof heeft geen aanleiding om van een ander bedrag uit te gaan. Door de man is weliswaar een toeslagenoverzicht van de belastingdienst overgelegd, echter uit dit overzicht blijkt dat hier gaat om een voorlopige berekening van de huurtoeslag en niet om een definitieve toekenning terwijl voorts ook niet blijkt met welk inkomen er is gerekend.
De zorgtoeslag
18.
Partijen verschillen voorts van mening over de hoogte van de zorgtoeslag
waarvoor de man in aanmerking kan komen. Blijkens voornoemde proefberekening toeslagen door het hof gemaakt, kan de man rekening houdend met een bruto jaarinkomen van € 18.348,20 aanspraak maken op een zorgtoeslag van ongeveer € 88,- per maand. Het hof heeft ook hier geen aanleiding om van een ander bedrag uit te gaan omdat het door de man overgelegde toeslagen-overzicht ook hier betrekking heeft op een voorlopige berekening en ook niet is aangegeven van welk inkomen is uitgegaan.
De kosten van de zorgregeling
19.
Ter zitting is gebleken dat de kinderen eens per twee weken een weekend en drie vakantieweken per jaar bij de man zijn. Net als de vrouw in haar appelschrift zal het hof daarom in de draagkrachtberekening van de man een bedrag van € 87,50 per maand opnemen aan kosten voor de zorgregeling.
De vaststelling van de alimentatie
20.
Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste posten van de door de man overgelegde draagkrachtberekening van 9 augustus 2013 wordt de draagkracht van de man berekend als aangehecht. Uit deze draagkracht-berekening volgt dat de man vanaf 7 maart 2013 niet in staat is enige bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
De situatie per 11 december 2013
21.
De man heeft kort voor de zitting van het hof een baan via het uitzendbureau gevonden. Per 11 december 2013 werkt hij via [het uitzendbureau] als conciërge bij [werkgever 2] te [plaats 3]. Namens de man is ter zitting in eerste instantie verzocht om aanhouding van de zaak, omdat het nog te vroeg zou zijn om op basis van één maand een definitieve wijziging in de draagkracht van de man aan te nemen.
In tweede instantie zijn partijen ermee akkoord gegaan dat het hof per
11 december 2013 wel een nieuwe berekening maakt. De door het hof over de voorliggende periode gegeven beslissingen op de voor partijen meest principiële punten maken dat partijen en het hof ervan uitgaan dat de man en de vrouw in staat zijn de per 11 december 2013 vast te stellen kinderalimentatie in onderling overleg aan te passen ingeval zich wederom wijzigingen in het inkomen van de man (of wijzigingen anderszins) voordoen.
22.
Als de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie ligt na 1 april 2013 beveelt de Expertgroep Alimentatienormen aan de behoefte en draagkracht te berekenen volgens de nieuwe richtlijnen voor de vaststelling van kinderalimentatie zoals gepubliceerd in februari 2013. Daarom zal het hof de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man (en zo nodig van de vrouw) per 11 december 2013 berekenen volgens de uitgangspunten van de nieuwe wijze voor het berekenen van kinderalimentatie.
23.
Het hof zal allereerst het eigen aandeel in de behoefte van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] opnieuw vaststellen, nu het kindgebonden budget volgens de nieuwe richtlijnen wordt beschouwd als bijdrage in de behoefte van de kinderen. Het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het samenzijn van partijen dient daarom te worden vermeerderd met het kindgebonden budget voor zover partijen daar ten tijde van hun relatie recht op hadden. Vervolgens dient de behoefte van de kinderen aan de hand van de Nibud-tabel te worden bepaald. Ten slotte dient het kindgebonden budget na het uiteengaan van partijen te worden bezien en te worden afgetrokken van de behoefte van de kinderen. Wat resteert is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen.
24.
Partijen zijn het erover eens dat hun relatie en samenwoning per 1 januari 2009 is beëindigd. Het kindgebonden budget is eerst met ingang van 1 januari 2009 ingevoerd. Het kindgebonden budget verving de kindertoeslag zoals deze gold per 1 januari 2008. De kindertoeslag verving op zijn beurt de voordien bestaande kinderkorting. Zowel het kindgebonden budget, de kindertoeslag als de kinderkorting betreffen tegemoetkomingen van de overheid in de kosten van kinderen. Tegen die achtergrond acht het hof het redelijk ook - voor zover hier van belang - de in 2008, het laatste jaar van samenwoning van partijen, bestaande kindertoeslag als bijdrage in de behoefte van de kinderen te beschouwen.
25.
Partijen hebben ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een eigen berekening van het hof van het kindgebonden budget in de laatste periode van hun samenzijn. Het hof gaat ervan uit dat dit ook geldt voor de kindertoeslag. Volgens de niet weersproken stelling van de vrouw zoals hiervoor vermeld onder 10 bedroeg het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen
€ 1.818,- per maand. Met het oog daarop gaat het hof ervan uit dat het verzamelinkomen van partijen in 2008 niet hoger dan € 29.413,- was en dat zij daarom toen recht hadden op de maximale kindertoeslag van € 994,- per jaar, zijnde (afgerond) € 83,- per maand. Aldus stelt het hof het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen op (€ 1.818,- + € 83,- =) € 1.911,- per maand.
26.
Gelet op de leeftijd van de kinderen ten tijde van het uiteengaan van partijen berekent het hof het aantal kinderbijslagpunten op 16. Uit voornoemd gezinsinkomen volgt dat de kosten van de kinderen op (afgerond) € 495,- per maand gesteld kunnen worden. Geïndexeerd naar 2013 bedraagt de behoefte van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] per 11 december 2013 (afgerond) € 526,- per maand.
Op dit geïndexeerde tabelbedrag dient in mindering te worden gebracht het kindgebonden budget waarop de vrouw thans recht heeft. Nu het toetsings-inkomen van de vrouw in 2013 in ieder geval niet hoger was dan € 26.147,- heeft zij recht op het maximale kindgebonden budget voor drie kinderen van € 1.736,- per jaar. Aangezien [minderjarige 1] in 2013 12 jaar is geworden komt daar nog een bedrag van € 231,- per jaar bij. Aldus gaat het hof ervan uit dat de vrouw een kindgebonden budget van (€ 1.736,- + € 231,- : 12 =) € 164,- per maand kan ontvangen. Dit betekent dat de behoefte van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] per
11 december 2013 op (€ 526,- - € 164,- =) € 362,- per maand kan worden gesteld, zijnde € 121,- per kind per maand.
27.
Zoals hiervoor onder 19 overwogen is ter zitting gebleken dat de kinderen eens per twee weken een weekend en drie vakantieweken per jaar bij de man zijn. Aldus bedraagt de zorgkorting 15% van de behoefte. Aangezien de behoefte van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] € 362,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van (afgerond) € 54,- per maand.
28.
Uitgangspunt in de nieuwe richtlijn is dat het eigen aandeel in de kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige.
29.
Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties van [het uitzendbureau] blijkt dat hij in de weken 51 en 52 van 2013 € 356,69 bruto per week, exclusief vakantiegeld heeft verdiend. Dit leidt in het geval van de man tot een netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van € 1.360,- per maand zoals blijkt uit aangehechte berekening. Op basis van de draagkrachttabel 2013-2 bedraagt de draagkracht van de man € 116,- per maand.
30.
Vaststaat dat de man tevens onderhoudsplichtig is voor een op 2 april 2011 geboren kind. Aangezien niet is gebleken hoe hoog de behoefte van dit kind is, gaat het hof ervan uit dat zijn of haar behoefte even hoog is als die van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Bij gebrek aan gegevens gaat het hof ervan uit dat de moeder van dit kind ten minste voor de helft kan bijdragen in diens behoefte. Aldus heeft de man een beschikbare draagkracht van (afgerond) € 99,- per maand voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
31.
Als gesteld en niet weersproken staat vast dat het NBI van de vrouw minder is dan
€ 1.250,- per maand. Op basis van de draagkrachttabel 2013 beschikt de vrouw over een minimumdraagkracht van € 50,- per maand voor twee of meer kinderen.
32.
Uit het vorenstaande volgt dat de gezamenlijke draagkracht van partijen onvoldoende is om in het eigen aandeel van de kosten van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te voorzien. Aangezien het tekort aan gezamenlijke draagkracht van beide ouders om in de behoefte van de kinderen te voorzien twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de man recht op heeft, dient de man tot het volledige bedrag van zijn draagkracht bij te dragen. Dit brengt mee dat de man vanaf 11 december 2013 € 99,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], zijnde € 33,- per kind per maand.
De proceskosten
33.
Het hof ziet in het door de man met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen, nu partijen gewezen partners zijn, de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Slotsom
34.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de periode van 7 maart 2013 tot 11 december 2013;
vernietigt de beschikking waarvan beroep met ingang van 11 december 2013;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats], [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats], en [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats], met ingang van 11 december 2013 op € 33,- per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling dient te worden voldaan;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, M.P. den Hollander en
H.J. de Ruijter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
27 mei 2014 2014 in het bijzijn van de griffier.