ECLI:NL:GHARL:2014:4486

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.138.118
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor paspoortaanvraag van minderjarige in het kader van vrees voor besnijdenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor haar dochter, in het licht van de vrees van de vader voor besnijdenis. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Rawee, had eerder in eerste aanleg een afwijzing van haar verzoek ontvangen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun dochter, die in Nederland is geboren en de Nederlandse nationaliteit heeft.

De moeder stelde dat zij haar dochter in de zomervakantie naar Djibouti wilde brengen om haar familie te ontmoeten, terwijl de vader vreesde dat de moeder onder druk van haar familie zou kunnen staan om hun dochter te laten besnijden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de dochter in gevaar zou komen en dat de zorgen van de vader niet zijn bevestigd door de stichting die betrokken was bij de ondertoezichtstelling van het kind. Het hof oordeelde dat de enkele vrees van de vader onvoldoende was om het verzoek van de moeder af te wijzen.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de moeder toestemming verleend voor de aanvraag van het paspoort, met de overweging dat het in het belang van het kind is om haar culturele achtergrond te leren kennen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien het om een geschil tussen gewezen echtgenoten gaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.118
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittinghoudende te Utrecht, 346010)
beschikking van de familiekamer van 5 juni 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Rawee te Amersfoort,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittinghoudende te Utrecht, van 4 september 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 2 december 2013;
- een brief van de stichting, ingekomen op 10 januari 2014;
- een journaalbericht van mr. Rawee van 1 mei 2014 met bijlagen, ingekomen op 2 mei
2014;
- een faxbericht van de stichting van 7 mei 2014, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 mei 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de moeder bijgestaan door haar advocaat en L. Hashem-Sharif, tolk.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 6 februari 2009 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [kind], thans geheten [kind] (verder te noemen: [kind]), geboren op [geboortedatum] 2004. [kind] heeft de Nederlandse nationaliteit.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind].
3.3
Bij beschikking van 10 juni 2009 is aan de moeder vervangende toestemming verleend voor de aanvraag van een identiteitskaart voor [kind].
3.4
Bij beschikking van 5 november 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht [kind] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van een jaar tot 5 november 2013. De ondertoezichtstelling is vervolgens voor een periode van zes maanden verlengd. Op 5 mei 2014 is de ondertoezichtstelling geëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een paspoort voor [kind]. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking dit verzoek afgewezen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar verzoek tot, kort gezegd, vervangende toestemming alsnog toe te wijzen. De vader heeft mondeling verweer ter zitting gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 34 lid 1 van de Paspoortwet wordt bij een aanvraag door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefenen weigert een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid af te geven, deze op verzoek van de andere persoon die het gezag uitoefent, kan worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, die alvorens te beslissen een vergelijk tussen de beide personen beproeft. Lid 5 van dit artikel houdt in dat de rechter in (onder meer) het in het tweede lid bedoelde geval een zodanige beslissing geeft als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
Een vergelijk tussen partijen is niet mogelijk gebleken. De moeder stelt dat zij haar familie in Djibouti in de zomervakantie wil bezoeken om [kind] te laten kennismaken met haar familie en culturele achtergrond. Besnijdenis is, aldus de moeder, niet aan de orde. De vader daarentegen vreest voor besnijdenis van [kind] indien een vakantiebezoek aan Djibouti wordt toegestaan; hij voorziet dat de moeder niet zal zijn opgewassen tegen de druk die familieleden op haar zullen uitoefenen om [kind] te laten besnijden. Ook vreest hij dat [kind] niet zal terugkeren naar Nederland.
5.3
Het hof acht het in het belang van [kind] wenselijk dat de moeder vervangende toestemming wordt verleend voor de aanvraag van een paspoort ten behoeve van [kind] en overweegt daartoe als volgt.
Uit het door de kinderrechter genoemde onderzoek van Unicef van 22 juli 2013 blijkt dat in Djibouti, uitgaande van in 2006 verzamelde gegevens, 93% van de meisjes en vrouwen tussen de 15 en 49 jaar besneden is. Hieraan kan naar het oordeel van het hof echter niet de conclusie worden verbonden dat [kind] bij een vakantiebezoek aan dit land een hoog risico op besnijdenis loopt. Hiervoor dienen de concrete omstandigheden van dit geval in ogenschouw te worden genomen. Het gaat hier om een in Nederland geboren en getogen tienjarig meisje van Nederlandse nationaliteit, met wie haar moeder enkele vakantieweken in Djibouti wenst door te brengen. Uit verklaringen van de moeder blijkt dat zij een tegenstandster is van besnijdenis; zij heeft dit zelf als kind moeten doorstaan en wenst dit niemand, zeker haar dochter, niet toe. Naar de moeder ter zitting bij dit hof heeft verklaard, zijn geen van haar in Djibouti wonende nichtjes besneden. Het raadsrapport van 22 oktober 2012 vermeldt dat de zorgen van de vader omtrent besnijdenis niet zijn bevestigd. De stichting, die in het kader van een AMK-melding en de daaruit voortgekomen ondertoezichtstelling van [kind] gedurende twee jaar nauw betrokken is geweest bij [kind] en haar moeder, heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming te ondersteunen. Nu de raad de zorgen van de vader omtrent besnijdenis niet bevestigd heeft gezien, de stichting geen beletselen voor toewijzing van het verzoek van de moeder ziet, de moeder een aantal verklaringen heeft overgelegd van in Nederland wonende vrouwen uit de Djiboutiaanse gemeenschap die verklaren dat van besnijdenis van (hun) jonge dochter(s) tijdens een vakantiebezoek aan Djibouti geen sprake is geweest en dat zij dergelijke gevallen ook niet kennen en de vader, ter zitting daarnaar gevraagd, geen voorbeelden kon geven van gevallen van in Nederland opgroeiende meisjes die na terugkeer in Nederland van hun vakantie in Djibouti bleken te zijn besneden, acht het hof in dit geval de enkele vrees van de vader voor besnijdenis onvoldoende om [kind] een vakantiebezoek aan het moederland en de familie van haar moeder te ontzeggen.
Evenmin ziet het hof concrete aanwijzingen om te veronderstellen dat [kind] na haar vakantie niet zal terugkeren naar Nederland. De moeder is genaturaliseerd tot Nederlandse, zij is de Nederlandse taal inmiddels redelijk machtig, zij heeft de inburgeringscursus succesvol afgerond en zij ziet haar toekomst in Nederland. Bovendien is [kind] vanwege een medische beperking aan haar arm vanaf haar geboorte aangewezen op fysiotherapeutische hulp in Nederland. Voorts heeft de vader, ter zitting daarnaar gevraagd, geen concrete aanleiding kunnen noemen voor zijn vrees dat de moeder na vertrek naar Djibouti met [kind] in Djibouti zal blijven.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit hun huwelijk geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittinghoudende te Utrecht, van 4 september 2013, en opnieuw beschikkende:
verleent de moeder toestemming, ter vervanging van de verklaring van toestemming van de vader, voor de aanvraag van een paspoort ten behoeve van hun dochter [kind];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, A. Smeeïng-van Hees en
R. Krijger, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 5 juni 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.