ECLI:NL:GHARL:2014:4485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.133.143-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en de geldigheid van het echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. Het huwelijk van de partijen is in 2011 ontbonden en zij hebben geen minderjarige kinderen. In het echtscheidingsconvenant, dat op 6 juni 2011 is opgemaakt, is een alimentatiebedrag van € 1.120,- bruto per maand vastgesteld, met een regeling voor indexering en aanpassing bij wijziging van omstandigheden. De man heeft op 16 augustus 2012 een verzoekschrift ingediend om de alimentatie te wijzigen, omdat hij sinds 3 september 2012 volledig arbeidsongeschikt is en zijn inkomen is gedaald. De rechtbank heeft in haar beschikking van 4 juni 2013 de alimentatie vastgesteld op € 671,- bruto per maand, maar heeft de artikelen 1.1 en 1.3 van het convenant buiten werking gesteld.

In hoger beroep heeft de man de beslissing van de rechtbank bestreden, met de stelling dat de artikelen van het convenant nog steeds van toepassing zijn. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het verzoek van de man beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende samenhang is tussen het oorspronkelijke verzoek en de gewijzigde verzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het buiten werking stellen van de artikelen van het convenant. Het hof heeft geoordeeld dat de man recht heeft op de alimentatie zoals vastgelegd in het convenant, en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De man is verplicht om met ingang van 3 september 2012 € 451,53 per maand aan de vrouw te betalen, met de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.133.143/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, C/18/135764/FA RK 12-1781)
beschikking van de familiekamer van 27 mei 2014
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Hoekman-Haan, kantoorhoudend te Stadskanaal,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2],
verder te noemen: de vrouw,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.S. Visser, kantoorhoudend te Stadskanaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 juni 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdend wijziging van eis, ingekomen op 3 september 2013;
- het verweerschrift;
- een brief van mr. Hoekman-Haan van 3 september 2013 met bijlage, ingekomen op
4 september 2013;
- een journaalbericht van mr. Hoekman-Haan van 24 december 2013 met bijlagen, ingekomen op 30 december 2013;
- een journaalbericht van mr. Visser van 8 januari 2014 met bijlage, ingekomen op
9 januari 2014.
Hoewel laatstgenoemd journaalbericht buiten de termijn van artikel 1.4.4 van het
Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven is ingediend, is
- zoals ter zitting reeds is aangegeven - van de inhoud daarvan wel kennis genomen, omdat
het een stuk van recente datum betreft dat niet eerder had kunnen worden ingediend.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op [in 2011] ontbonden door echtscheiding. Partijen hebben geen minderjarige kinderen.
3.2
Partijen hebben met behulp van [X], ScheidingsMakelaar te [plaats] op 6 juni 2011 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) opgemaakt. Daarin is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
"ARTIKEL 1: DE VERPLICHTING TOT LEVENSONDERHOUD
1.1
Partneralimentatie
Ten tijde van het ondertekenen van dit echtscheidingsconvenant heeft de vrouw behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
De behoefte van partijen is vastgesteld op € 1.433,55.
De man zal met ingang van datum betrekken andere woning vrouw bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.120,- bruto, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan.
Bij ziekte van de man, en/of als de man geen overuren draait, dus als de man enkel zijn basissalaris ontvangt zal de maandelijkse bijdrage € 451,53 zijn.
1.2
Indexering
De in artikel (het hof leest:) 1.1 bepaalde alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2013.
1.3
Inkomen
Indien de vrouw inkomsten uit arbeid gaat verwerven respectievelijk wanneer de arbeidsinkomsten van de vrouw in de toekomst zullen stijgen, zullen deze inkomsten, zolang zij het bedrag van € 300,- bruto per maand niet te boven gaat, geen invloed hebben op de hoogte van de alimentatie. Indien de eigen inkomsten het bedrag van € 300,- bruto per maand te boven gaan, zal de alimentatie verminderd worden met 50% van het meerdere.
Indien de eigen inkomsten het bedrag van € 600,- bruto per maand te boven gaan, zal de alimentatie verminderd worden met 100% van het meerdere.
Bereiken haar inkomsten uit arbeid een bedrag van € 1.570,- bruto per maand, stopt de alimentatie definitief.
Partijen zullen elkaar jaarlijks hun jaaropgaven overhandigen.
1.4
Einde
[…]
Partijen doen over en weer uitdrukkelijk geen afstand van hun recht op grond van gewijzigde omstandigheden een wijziging van het onder 1.1, 1.2 en 1.4 bepaalde te bewerkstelligen."
3.3
De vrouw heeft op 1 juli 2011 een andere woning betrokken. De man is in de voormalig echtelijke woning blijven wonen.
3.4
Bij echtscheidingsbeschikking van 6 juli 2011 van de rechtbank Amsterdam is de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in het convenant, als herhaald en ingelast beschouwd.
3.5
De man heeft op 16 augustus 2012 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend waarin hij de rechtbank heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 6 juli 2011, alsmede artikel 1.1 van het convenant te wijzigen, in die zin dat de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw primair op nihil wordt gesteld, dan wel subsidiair op € 753,- per maand, althans op een zodanig bedrag en ingaande op een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.6
De vrouw heeft op 27 september 2012 een verweerschrift ingediend waarin zij de rechtbank heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man af te wijzen als ongegrond, behoudens het subsidiaire gedeelte van dit verzoek, ten aanzien waarvan de vrouw de rechtbank heeft verzocht om het gewijzigde bedrag van de door de man te betalen bijdrage in goede justitie vast te stellen ingaande datum ontvangst verzoekschrift.
3.7
De man is sinds 3 september 2012 volledig arbeidsongeschikt.
3.8
De man heeft van 1 oktober 2012 tot 1 april 2013 samengewoond met een nieuwe partner.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Onder wijziging van de beschikking van 6 juli 2011, heeft de rechtbank in de bestreden beschikking van 4 juni 2013 die bijdrage, telkens rekening houdend met het fiscaal voordeel, met ingang van 16 augustus 2012 vastgesteld op € 671,- bruto per maand, met ingang van
1 oktober 2012 op € 928,- bruto per maand en vanaf 1 april 2013 wederom op € 671,- bruto per maand. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat partijen het eens zijn dat de artikelen
1.1
en 1.3 van het convenant buiten toepassing moeten worden gesteld.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 4 juni 2013. Deze grief ziet op het door de rechtbank buiten werking stellen van de artikelen 1.1 en 1.3 van het convenant. De man verzoekt het hof, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 4 juni 2013 te wijzigen en opnieuw recht doende de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, conform hetgeen is opgenomen in artikel 1.1 van het convenant, met ingang van 3 september 2012 te bepalen op € 451,53 per maand.

5.De motivering van de beslissing

* de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep
5.1
Uit het inleidend verzoekschrift van de man blijkt dat hij primair nihilstelling van de partneralimentatie wenst op grond van artikel 1.3 van het convenant, omdat hij zich, bij gebrek aan wetenschap, op het standpunt stelt dat de inkomsten van de vrouw het in dit artikel genoemde bedrag (vermeerderd met de wettelijke indexering) hebben bereikt dan wel overstijgen. Subsidiair heeft de man aan zijn inleidend verzoek ten grondslag gelegd dat de overeengekomen partneralimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, omdat de omstandigheden na de beschikking van 6 juli 2011 zijn gewijzigd in die zin dat het inkomen van de man structureel is verminderd, omdat hij door de algehele financiële crisis steeds minder overuren hoeft te maken voor zijn werkgever. Dit laatste brengt mee dat hij nog in staat is om € 753,- bruto per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, aldus de man op 15 augustus 2012.
Bij schrijven van 26 november 2012 heeft mr. Hoekman-Haan de rechtbank bericht dat de man zich per 3 september 2012 ziek heeft gemeld bij zijn werkgever waardoor hij vanaf die datum nog in staat is € 418,- bruto per maand bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Bij een via een journaalbericht van 28 januari 2013 bij de rechtbank ingediende akte is de man, mede in verband met zijn aanhoudende arbeidsongeschiktheid, gebleven bij zijn standpunt dat hij vanaf 3 september 2012 € 418,- bruto per maand kan bijdragen aan de vrouw.
5.2
De man heeft zijn inleidend verzoek in appel gewijzigd in die zin dat hij het hof heeft verzocht te bepalen dat hij met ingang van 3 september 2012 geen overuren meer draait vanwege ziekte, zodat hij het hof verzoekt om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw conform artikel 1.1 van het convenant, opgenomen in de beschikking van 6 juli 2011, vast te stellen op € 451,53 per maand, nu het er niet naar uitziet dat hij op korte termijn zijn werkzaamheden als voorheen zal kunnen hervatten. Ter zitting van het hof heeft
mr. Hoekman-Haan aangegeven dat niet zozeer sprake is van een wijziging van het verzoek als wel van een verduidelijking van het verzoek.
5.3
Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn (gewijzigde) verzoek in hoger beroep. Op grond van artikel 283 Rv is de verzoeker, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, immers bevoegd het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. Ingevolge artikel 362 Rv is dit artikel in hoger beroep van overeenkomstige toepassing. Naar het oordeel van het hof zit er voldoende samenhang tussen het oorspronkelijke verzoek van de man en zijn gewijzigde en/of verduidelijkte verzoek in hoger beroep. Ook acht het hof de verandering niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, nu de vrouw genoegzaam de gelegenheid is geboden haar verweer aan te vullen en, voor zover nodig, ook overigens haar standpunt te herzien.
* de omvang van het appel
5.4
Gelet op het petitum van het appelschrift richt het hoger beroep van de man zich niet tegen de door de rechtbank over de periode van 16 augustus 2012 tot 3 september 2012 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van vrouw. De door het hof te nemen beslissing heeft enkel betrekking op de periode vanaf 3 september 2012. De ondergrens wordt daarbij, gelet op de omvang van het appel, gevormd door het bedrag dat de man bereid is te betalen met ingang van die datum, te weten een bedrag van € 451,53 per maand.
* de toepassing van het convenant
5.5
Tussen partijen is in geschil of de artikelen 1.1 en 1.3 van het convenant op basis van latere onderlinge overeenstemming buiten werking zijn gesteld. De verwarring daarover lijkt te zijn ontstaan in het schriftelijke deel van de procedure in eerste aanleg. De vrouw heeft in haar verweerschrift van 26 september 2012 aangegeven er mee te kunnen instemmen dat de man in zijn verzoekschrift blijkbaar voorstelt naast artikel 1.1, ook artikel 1.3 van het convenant buiten werking te stellen en de rechter alleen te verzoeken een nieuwe bijdrage vast te stellen. Tot aan de mondelinge behandeling is daar zijdens de man niet op gereageerd.
5.6
Blijkens de handgeschreven zittingsaantekeningen van de griffier heeft de voorzitter van de rechtbank dit punt ter zitting van 27 november 2012 aan de orde gesteld. Kennelijk naar aanleiding van het ter zitting besprokene heeft de rechtbank in de bestreden beschikking overwogen dat partijen het erover eens zijn dat het inkomen van de man is gedaald en de artikelen 1.1 en 1.3 van het convenant buiten toepassing moeten worden gesteld. Gelet daarop heeft de rechtbank op grond van gewijzigde omstandigheden de hoogte van de verschuldigde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw opnieuw vastgesteld met ingang van de datum van het verzoekschrift, zijnde 16 augustus 2012. De man bestrijdt de door de rechtbank aangenomen overeenstemming en stelt zich op het standpunt dat het nimmer zijn bedoeling is geweest om de betreffende artikelen van het convenant terzijde te stellen. De vrouw onderschrijft de uitleg van de rechtbank.
5.7
Ter zitting van het hof is de kwestie van het buiten werking stellen van het convenant wederom aan de orde gesteld. De stellingen van partijen op dit punt blijven uiteen lopen. Ook hun zienswijze op de ter zitting in eerste aanleg hierover gevoerde discussie verschilt.
5.8
Het hof acht onvoldoende duidelijk geworden dat beide partijen expliciet "ja" hebben gezegd tegen het buiten werking stellen van de artikelen 1.1 en 1.3 van het convenant. De handgeschreven zittingsaantekeningen van de griffier geven daarover onvoldoende uitsluitsel. Bovendien heeft de man in zijn inleidend verzoekschrift met zoveel woorden om wijziging van artikel 1.1 van het convenant verzocht en niet om buiten werking stelling van dat artikel. Een en ander brengt mee dat het hof van oordeel is dat het convenant in stand is gebleven en dat de man zich op de daarin - voor zover hier van belang - onder 1.1, laatste alinea, opgenomen afspraak kan beroepen.
5.9
Niet ter discussie staat dat de man per 3 september 2012 volledig arbeidsongeschikt is. Reeds om die reden is duidelijk dat de man vanaf die datum geen overuren meer draait en dat hij (hoogstens) enkel zijn basissalaris ontvangt. In een situatie als deze hebben partijen voorzien ten tijde van het opmaken van hun convenant. Op grond van artikel 1.1 laatste alinea van het convenant dient de man dan ook met ingang van 3 september 2012 € 451,53 per maand aan de vrouw te betalen in de kosten van haar levensonderhoud. Het hof legt de inhoud van het convenant zo uit dat op dit bedrag van € 451,53 per maand geen eigen inkomsten van de vrouw in mindering hoeven te worden gebracht. Gelet op hetgeen partijen in artikel 1.2 van het convenant zijn overeengekomen met betrekking tot de wettelijke indexering bedraagt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud in 2012 onveranderd € 451,53 per maand, in 2013 € 459,21 per maand en thans in 2014 € 463,34 per maand.
5.1
Het hof merkt op deze plaats op dat voor het geval de man weer beter wordt en hij weer inkomen uit arbeid gaat genereren, het raadzaam is dat de verdiensten van de vrouw gebaseerd worden op haar jaaropgaven en niet op haar maandelijkse salarisspecificaties. Vervolgens kunnen de gemiddelde maandinkomsten van de vrouw zo nodig verrekend worden met de door de man aan haar betaalde en/of nog te betalen partneralimentatie. Op die manier hoeven partijen niet elke maand met elkaar in contact te treden over de inkomsten van de vrouw. De door beide partijen ervaren praktische bezwaren die tot nu toe aan de uitvoering van artikel
1.3
van het convenant hebben gekleefd, kunnen daarmee in de toekomst wellicht gereduceerd worden. In dit kader merkt het hof voorts op dat het convenant, anders dan de man betoogt, voorziet in de situatie dat er minder overuren worden gemaakt dan voorheen. Uit de overeenkomst volgt dat de situatie van minder overuren niet leidt tot het aanpassen van het door partijen overeengekomen bedrag van € 1.120,- bruto per maand (exclusief indexering). De bijdrage wordt op grond van die overeenkomst slechts aangepast in het geval de man in het geheel geen overuren meer maakt. In dat geval zal de maandelijkse bijdrage, exclusief indexering, € 451,53 zijn.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt:

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 juni 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verstaat dat de overeenkomst tussen partijen zoals opgenomen in - voor zover hier aan de orde - artikel 1.1 en artikel 1.3 van het tussen hen op 6 juni 2011 opgemaakte en in de beschikking van 6 juli 2011 als herhaald en ingelast beschouwd echtscheidingsconvenant nog steeds geldt;
bepaalt dat de man aan de vrouw op grond van voornoemde overeenkomst met ingang van
3 september 2012 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 451,53 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A.H. Garos en M.P. den Hollander, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 mei 2014 in het bijzijn van de griffier.