ECLI:NL:GHARL:2014:4468

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.126.379-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderalimentatie na een echtscheiding tussen de vrouw en de man. Het huwelijk is in 2011 ontbonden en beide partijen zijn ouders van twee minderjarige kinderen. De man was eerder verplicht om een bijdrage van € 206,- per kind per maand te betalen, welke bedragen door wettelijke indexering zijn verhoogd. De vrouw heeft in hoger beroep gegriefd tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, die de bijdrage had vastgesteld op € 73,- per kind per maand. De vrouw betoogde dat er een wijziging van omstandigheden was, omdat de man per 1 september 2012 hogere woonlasten had gekregen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen in 2012 € 344,- per kind per maand bedroeg en dat de man een belastbaar inkomen had van € 26.889,-. Het hof concludeert dat de grieven van de vrouw falen en dat de bestreden beschikking in zoverre moet worden bekrachtigd. Echter, met de gewijzigde omstandigheden per 2 september 2013, waarbij de man samenwoont, heeft het hof de kinderalimentatie opnieuw beoordeeld. De man moet vanaf deze datum € 95,50 per kind per maand bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd tot 1 september 2013 en daarna wordt vernietigd, met de nieuwe bijdrage vastgesteld op € 95,50 per kind per maand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.379/01
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland C07/202126 FZ RK 12-1721)
beschikking van de familiekamer van 3 juni 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Henkelman-De Mooy, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
verder te noemen: de man,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank
Oost-Nederland, locatie Zwolle, van 13 februari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 6 mei 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 10 juli 2013;
- een journaalbericht van mr. Henkelman-De Mooy van 17 september 2013 met bijlagen, ingekomen op 18 september 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3.
De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op [in 2011] ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum 1], en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), geboren op [geboortedatum 2], over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van 6 juni 2012, verbeterd op 27 juni 2012, heeft de toenmalige rechtbank Zwolle-Lelystad - voor zover hier van belang - bepaald dat de man met ingang van 2 april 2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 206,- per kind per maand zal voldoen.
Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2013 en 1 januari 2014 ingevolge de wettelijke indexering € 209,50 respectievelijk € 211,39 per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 1 september 2012 vastgesteld op € 73,- per kind per maand.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
13 februari 2013. Beide grieven zien op de draagkracht van de man. De man heeft zich hiertegen verweerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Omdat gebleken is dat de man per 1 september 2012 beduidend meer woonlasten heeft gekregen dan waarmee in de (herstel)beschikking van 6 juni 2012 rekening is gehouden, is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de draagkracht rechtvaardigt.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2012 € 344,- per kind per maand bedroeg, zodat die behoefte in rechte vaststaat. Ook de ingangsdatum is niet in geschil, zodat ook die in rechte vaststaat.
Het inkomen van de man
5.3
In de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht is gerekend met een belastbaar loon van de man van € 26.752,- (naar de tarieven van 2012-1). De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de salarisspecificatie van februari 2012. In de beschikking waarvan beroep is gerekend met een belastbaar loon van € 26.889,- (naar de tarieven van 2012-2).
5.4
Het hof ziet gelet op de formulering van de grief van de vrouw geen reden om over het jaar 2012 uit te gaan van een ander belastbaar loon dan het door de rechtbank meegenomen belastbaar loon.
De vrouw heeft wel gewezen op het feit dat bij de bestreden beschikking door de rechtbank niet is uitgegaan van meer recente financiële bescheiden. De man heeft in de procedure in hoger beroep slechts een salarisstrook over maart 2013 overgelegd. Het hof heeft gelet op het feit dat de man sinds 9 juni 1997 bij deze werkgever in dienst is en gelet ook op de verklaring van de werkgever betreffende de economische situatie van de onderneming geen aanleiding om aan te nemen dat de man meer inkomen geniet dan uit deze salarisspecificatie blijkt. Naar de tarieven van 2013-1 leidt dat tot een belastbaar loon van € 25.545,- over 2013. Nu de man niet verzocht heeft in hoger beroep om uit te gaan van een lager inkomen dan de rechtbank, zal het hof ook over 2013 uitgaan van het door de rechtbank gehanteerde belastbaar inkomen van € 26.889,-.
Voor zover de vrouw vasthoudt aan haar stelling dat de man zich meer moet inspannen om zijn verdiencapaciteit ten volle te benutten omdat zijn 'doordeweekse papadag' inmiddels is vervallen, gaat het hof daaraan voorbij. Uit de stukken blijkt dat de man zijn werkgever in mei 2013 heeft verzocht om zijn aanstelling uit te breiden naar een fulltime dienstverband, maar dit verzoek is afgewezen vanwege de economische situatie waarin het bedrijf verkeert. Het kan niet van de man gevergd worden dat hij zijn huidige vaste aanstelling van vier dagen per week prijs geeft voor een ongewis en waarschijnlijk tijdelijk fulltime dienstverband elders.
De omgangskosten
5.5
Zowel in de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht als in de beschikking waarvan beroep is uitgegaan van € 80,- per maand aan omgangskosten. De vrouw heeft gesteld dat hooguit rekening gehouden kan worden met € 60,- per maand aan verblijfskosten op basis van een reguliere contactregeling. Ingeval de kinderen echter 52 weekenddagen, 3 weken zomervakantie en 3 weken aan overige vakanties bij de man verblijven (wat het hof als een reguliere contactregeling beschouwd), uitgaande van een forfaitair bedrag en rekening houdende met een dubbeltelling van de weekenddagen in de vakanties, is een gemiddelde van € 80,- per maand voor twee kinderen alleszins redelijk. Voor de stelling van de vrouw dat de man geen omgangskosten kan opvoeren, nu beide ouders onvoldoende draagkracht hebben om volledig te voorzien in de kosten van de kinderen, ziet het hof geen steun in het recht.
Conclusie
5.6
Gelet op het hiervoor overwogene falen de grieven van de vrouw en dient de bestreden
beschikking in zoverre te worden bekrachtigd.
De situatie per 2 september 2013
5.7
Ter zitting is gebleken dat de man sinds 1 september 2013 samenwonend is. Deze gewijzigde omstandigheid dient het hof in zijn beoordeling te betrekken.
5.8
Als de ingangsdatum van een wijziging van de kinderalimentatie ligt na 1 april 2013 beveelt de Expertgroep Alimentatienormen aan de behoefte en draagkracht te berekenen volgens de nieuwe richtlijnen voor de vaststelling van kinderalimentatie zoals gepubliceerd in februari 2013. Daarom zal het hof de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de draagkracht van de man en (zo nodig van de vrouw) per 2 september 2013 berekenen volgens de uitgangspunten van de nieuwe wijze voor het berekenen van kinderalimentatie.
5.9
Het hof zal allereerst het eigen aandeel in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw vaststellen, nu het kindgebonden budget (hierna: KGB) volgens de nieuwe richtlijnen wordt beschouwd als bijdrage in de behoefte van de kinderen. Het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het samenzijn van partijen dient daarom te worden vermeerderd met het KGB voor zover partijen daarop ten tijde van hun relatie recht op hadden. Vervolgens dient de behoefte van de kinderen aan de hand van de Nibud-tabel te worden bepaald. Ten slotte dient het KGB na het uiteengaan van partijen te worden bezien en te worden afgetrokken van de behoefte van de kinderen. Wat resteert is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen.
5.1
Uit de aan de te wijzigen beschikking gehechte en op dit punt niet weersproken draagkrachtberekeningen volgt dat het belastbaar loon van partijen begin 2012 gezamenlijk € 47.601,- per jaar bedroeg, hetgeen volgens die beschikking een besteedbaar inkomen van
€ 3.053,- per maand oplevert. Voor twee kinderen bedroeg het KGB in 2012 bij een toetsingsinkomen van € 47.601,- per jaar (volgens een proefberekening toeslagen) € 4,- per maand. Gelet op de leeftijd van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in 2012 gaat het hof uit van 10 kinder-bijslagpunten. Bij een besteedbaar gezinsinkomen van (€ 3.053,- + € 4,- =) € 3.057,- per maand bedragen de kosten van de kinderen volgens de Nibud-tabel (afgerond) € 690,- per maand. Geïndexeerd naar 2013 bedraagt de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] (afgerond) € 702,- per maand. Daarop strekt in mindering het KGB waar de vrouw per 2 september 2013 voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aanspraak op kan maken. Wat resteert is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [minderjarige 2] en [minderjarige 1].
5.11
De vrouw is per 1 oktober 2012 een eenmanszaak begonnen, [X] genaamd. Uit de verkorte jaarrekening 2012 blijkt dat het resultaat van deze eenmanszaak tot en met 31 december 2012 € 6.214,- is geweest. Uit de aangifte inkomstenbelasting 2012 van de vrouw volgt dat zij in 2012 ook een ziektewetuitkering van € 15.327,- heeft ontvangen. Derhalve bedroeg het belastbaar inkomen van de vrouw in 2012 € 21.541,-. Nu de man hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt en bij gebrek aan recentere financiële gegevens van de vrouw, zal het hof dit in 2012 door de vrouw genoten inkomen ook per 2 september 2013 als uitgangspunt nemen. Gelet op de hoogte van dit inkomen gaat het hof ervan uit dat de vrouw in 2013 recht had op het maximale KGB voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ten bedrage van € 1.553,- per jaar, zijnde (afgerond) € 129,- per maand. Dit betekent dat de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] per 2 september 2013 op (€ 702,- minus € 129,- =) afgerond
€ 573,- per maand kan worden gesteld.
5.12
Gelet op het hiervoor onder 5.5 overwogene gaat het hof uit van een minimale zorgkorting van 15% van de behoefte, te weten (afgerond) € 86,- per maand.
5.13
Uitgangspunt in de nieuwe richtlijn is dat het eigen aandeel in de kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige.
5.14
Het in de beschikking waarvan beroep terecht gehanteerde inkomen van de man leidt in 2013 tot een netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van € 1.605,- per maand (naar de tarieven van 2013-2). De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 850)] afgerond € 191,- per maand. Gelet op de hoogte van dit voor twee kinderen beschikbare bedrag komt de man (voor zover van belang tot 1 januari 2015) niet in aanmerking voor fiscaal voordeel.
5.15
Ter zitting is gebleken dat de vrouw niet meer samenwonend is. Sinds wanneer dit het geval is, is niet duidelijk geworden. Het hiervoor genoemde inkomen van de vrouw van
€ 21.541,- leidt (naar de tarieven van 2013-2) ingeval alleen rekening gehouden wordt met de inkomensafhankelijke combinatiekorting tot een NBI van € 1.360,- per maand en indien tevens rekening wordt gehouden met de alleenstaande ouderkorting tot een NBI van
€ 1.516,- per maand. Het hof zal, aansluitend op de stelling van mr. Henkelman-de Mooy ter zitting dat na de zogeheten "knip" die de nieuwe alimentatienormen van toepassing maakt rekening kan worden gehouden met de alleenstaande ouderkorting, ervan uitgaan dat de samenwoning van de vrouw per 2 september 2013 reeds verbroken was. Aldus bedraagt haar NBI per die datum € 1.516,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 850)] afgerond € 148,- per maand.
5.16
Uit het vorenstaande volgt dat de gezamenlijke draagkracht van partijen onvoldoende is om in het eigen aandeel van de kosten van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te voorzien. Aangezien het tekort aan gezamenlijke draagkracht van beide ouders om in de behoefte van de kinderen te voorzien twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de man recht op heeft, dient de man tot het volledige bedrag van zijn draagkracht bij te dragen. Dit brengt mee dat de man vanaf
2 september 2013 € 191,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1], zijnde € 95,50 per kind per maand.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen tot 1 september 2013 en vernietigen voor de periode vanaf die datum.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, locatie Zwolle, van 13 februari 2013 voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft voor de periode van 1 september 2012 tot 1 september 2013;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, locatie Zwolle, van 13 februari 2013 voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft voor zover het de periode vanaf 1 september 2013 betreft en bepaalt de aan de man te betalen bijdrage met ingang van die datum op € 95,50 per kind per maand;
bepaalt dat deze bijdrage voor zover het de toekomstige termijnen betreft bij vooruitbetaling dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A.H. Garos en R. Feunekes, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 juni 2014 in het bijzijn van de griffier.