ECLI:NL:GHARL:2014:4378

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
200.116.475
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en zorgplicht van de vervoerder in het kader van CMR

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. (h.o.d.n. Interpolis) en Rotra Forwarding B.V. over de aansprakelijkheid voor ladingschade tijdens het transport van chassis. De kern van het geschil was of de verjaring van de vordering moest worden bepaald aan de hand van artikel 32 lid 1 sub a of sub c van de CMR. Het hof oordeelde dat de verjaring niet was ingetreden, omdat de vordering niet was verjaard volgens artikel 32 lid 1 sub c CMR. Het hof concludeerde dat de aansprakelijkheid van de vervoerder, Rotra, in beginsel bestond, maar dat Rotra voldoende feiten had aangevoerd om aan te tonen dat Pacton verantwoordelijk was voor de stuwing van de lading. Het hof oordeelde dat Interpolis onvoldoende had aangetoond dat de chauffeur van Rotra een zorg- en waarschuwingsplicht had geschonden. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en Interpolis werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.475
(zaaknummer rechtbank Arnhem 221548)
arrest van de zesde kamer van 3 juni 2014
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
h.o.d.n. Interpolis,
gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
hierna: Interpolis,
advocaat: mr. M. Bouman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rotra Forwarding B.V.,
gevestigd te Doesburg,
geïntimeerde,
hierna: Rotra,
advocaat: mr. R.W.J.M. te Pas.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Voor het verloop van het geding tot dan toe verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 21 januari 2014.
1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte van Rotra;
- de antwoordakte van Interpolis.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Kern van het geschil tussen partijen is of in de onderhavige zaak de aanvang van de verjaring moet worden bepaald aan de hand van artikel 32 lid 1 sub a of sub c CMR. Het hof heeft in voormeld tussenarrest overwogen dat het beroep van Rotra op artikel 12 CMR strandt (rov. 2.2) omdat is afgeleverd aan T&T die geadresseerde is gebleven. Weliswaar heeft Rotra haar betoog ter zake herhaald in de akte van 18 februari 2014, maar dit vormt geen aanleiding voor het hof om terug te komen van zijn bindende eindbeslissing.
2.2
Vervolgens heeft het hof partijen de vraag voorgelegd of de verjaring beslist moet worden aan de hand van de datum van de vertraagde aflevering. Beide partijen hebben deze vraag ontkennend beantwoord. Het hof sluit zich hierbij aan. In artikel 17 van de CMR (de aansprakelijkheid van de vervoerder) ligt besloten dat de aansprakelijkheid van de vervoerder is beperkt tot de periode dat de goederen aan hem toevertrouwd. Rotra heeft de drie chassis op 17 maart 2010 te Ommen in ontvangst genomen. Na het ongeval op de E31 heeft Rotra één van de drie chassis zelf (terug)vervoerd naar Pacton te Ommen (vgl. proces-verbaal van 28 november 2013). De andere twee chassis zijn door een bergingsbedrijf meegenomen en uiteindelijk eveneens bij Pacton terechtgekomen voor herstel. Daarom houdt het hof het ervoor dat de vervoersovereenkomst uiterlijk op 18 maart 2010 is beëindigd omdat de chassis toen aan Pacton/het bergingsbedrijf ter beschikking waren gesteld en niet meer onder de hoede van Rotra waren. De ontstane vertraging in de aflevering aan de geadresseerde T&T heeft in zoverre niet binnen de onderhavige vervoersovereenkomst plaatsgevonden.
2.3
Omdat artikel 32 lid 1 sub a CMR in onderhavig geval toepassing mist – er is geen sprake van vertraging en evenmin van aflevering, wat volgt uit hetgeen hiervoor en in de tussenarresten is overwogen, dient teruggevallen te worden op artikel 32 lid 1 sub c CMR. Tussen partijen staat vast dat de vordering in dat geval niet is verjaard. De grief van Interpolis slaagt dus.
2.4
Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep zal het hof nu beoordelen of Rotra als vervoerder aansprakelijk is voor de ladingschade. Niet in geding is dat Rotra op de voet van artikel 17 lid 1 CMR in beginsel aansprakelijk is. Zij heeft in dat verband onder meer een beroep gedaan op artikel 17 lid 4 sub c CMR, te weten dat de lading is beschadigd vanwege een bijzonder gevaar, eigen aan de stuwing door Pacton van de lading. Interpolis heeft daartegen ingebracht dat het de verantwoordelijkheid van de vervoerder is om de lading te stuwen en subsidiair, voor het geval Pacton verantwoordelijk was voor het stuwen, dat op de vervoerder een zorg- en waarschuwingsplicht rust die Rotra heeft geschonden. Het hof overweegt als volgt.
2.5
Het gaat hier om de belading en stuwing van vrachtwagenchassis waarvoor bijzondere hulpmiddelen nodig zijn (heftrucks, stapelmiddelen). Vast staat dat Pacton de chassis met hulpmiddelen heeft opgestapeld en de chassis heeft vastgezet met spanbanden. Volgens de ter zitting van 28 november 2013 aanwezige informant van Pacton worden de chassis van Pacton onder regie van de chef af-montage gestapeld en vastgesjord. Pacton gebruikt daarbij speciale bokken tussen de chassis om beschadiging te voorkomen. Aldus gestapeld en gesjord blijven de chassis staan totdat de chauffeur met de trekker ze komt ophalen waarbij het onderste chassis als rijdend chassis aan de trekker wordt gekoppeld. Namens Rotra is ter zitting verklaard dat de chauffeur geconstateerd heeft dat de lading goed afgezekerd was en dat hij daarop ook mocht vertrouwen, mede gelet op de deskundigheid van Pacton. Pacton produceert chassis voor het wegvervoer en het is in haar belang om de opleggers veilig bij de geadresseerde te krijgen. Zij monteert voorzieningen aan de chassis die nodig zijn om de chassis veilig te stuwen. Interpolis heeft dit niet weersproken. Daarnaast wijst het hof op het onderzoeksrapport van CED dat op verzoek van Interpolis is opgemaakt (productie 4 bij inleidende dagvaarding). Op p. 7 is genoteerd dat het aantal en de aard van de [door Pacton, hof] gebruikte stuwmaterialen als gebruikelijk zijn aan te merken. In het licht van dit alles is Pacton aan te merken als degene die
feitelijkde belading en stuwing heeft verzorgd. Dit alles ongeacht de vraag of het (ook) voor de chauffeur mogelijk was de lading (aanvullend) te zekeren door sjorbanden over de 4 meter hoge lading te werpen en vast te zetten. Daarom is het bij antwoordakte gedane aanvullende bewijsaanbod van Interpolis niet ter zake dienende. Tot slot staat vast dat de chauffeur tot twee keer toe met de chassis het terrein van Pacton is afgereden zonder (aanvullend) gezekerd te hebben, terwijl werknemers van Pacton aanwezig waren.
2.6
Interpolis heeft echter aangevoerd dat de chauffeur
contractueelverantwoordelijk was voor de stuwing. Mede in het licht van het voorgaande, is die stelling onvoldoende toegelicht. De verklaringen van de werknemers van Pacton in het expertiserapport van EMN (productie 3 bij inleidende dagvaarding) bieden daarvoor te weinig steun. [persoon 1] verklaart dat Pacton de chauffeurs altijd de chassis liet zekeren waarmee hij kennelijk bedoelt dat chauffeurs extra spanbanden aanbrachten. Volgens zijn verklaring gebeurde het stapelen van de chassis altijd door Pacton omdat daar stapelingsmiddelen voor nodig zijn. Hij kan niet zeggen dat hij gezien heeft dat een chauffeur van Rotra ooit spanbanden aanbracht. Rotra gebruikt bovendien charters en volgens deze medewerker had Rotra ook in dit geval een charter gebruikt. Bij onderhavig transport is [persoon 1] niet bij het vastzetten en aankoppelen aanwezig geweest. [persoon 2], meewerkend voorman van de afdeling af-montage, verklaart dat hij met een collega de drie chassis op elkaar heeft gezet met behulp van heftrucks, en zes spanbanden heeft aangebracht. Hij verklaart dat hij geen kennis heeft van het vastzetten van lading en dat dat de verantwoordelijkheid van de chauffeur is. Hij heeft niet gesproken met de chauffeur van Rotra. Uit deze verklaringen kan hoogstens worden afgeleid dat werknemers van Pacton aannamen dat chauffeurs verantwoordelijk waren voor het zekeren van de lading en dat chauffeurs wel eens extra spanbanden aanbrengen. Dat er een afspraak met Rotra gold ter zake van de verantwoordelijkheid voor de stuwing door de chauffeur of dat Rotra op de hoogte was van een vast gebruik waardoor Rotra contractueel tot stuwage verplicht was, volgt hieruit niet. Rotra heeft een en ander ook weersproken. De vertegenwoordiger van Pacton heeft ter zitting nog verklaard dat het de praktijk is dat aan de chauffeur gevraagd wordt of het [zekeren, hof] voldoende is en dat hem desgevraagd hulp wordt geboden. Dit laatste is echter onvoldoende om aan te kunnen nemen dat tussen partijen de afspraak gold dat de chauffeur verantwoordelijk was voor het stuwen. Overigens is namens Rotra ter zitting verklaard dat chauffeurs van Rotra desgevraagd hebben verklaard dat hen vóór het ongeval nooit is gevraagd om de lading te zekeren.
2.7
Interpolis heeft nog aangevoerd dat Pacton bij de onderhavige telefonische opdracht aan Rotra heeft medegedeeld dat de chauffeur spanbanden bij zich moest hebben voor het vastzetten van de te transporteren chassis. Zij heeft echter nagelaten in haar stukken of ter zitting haar stelling te concretiseren. Bovendien heeft Rotra haar algemene voorwaarden tegengeworpen die onder 4 bepalen dat Rotra niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor fouten en/of vergissingen bij door haar contractspartij telefonisch gegeven opdrachten. Hierop heeft Interpolis niet meer gerespondeerd. Aan deze stelling van Interpolis gaat het hof verder dan ook voorbij.
2.8
De conclusie is dat Rotra voldoende feiten en omstandigheden heeft bijgebracht voor haar stelling dat Pacton verantwoordelijk was voor de stuwing. Bovendien heeft Rotra nog aangevoerd dat in het geval Pacton niet een unit van drie gezekerde chassis had aangeboden, maar drie chassis die Rotra nog had moeten zekeren, de kosten hoger zouden zijn geweest. Interpolis heeft dit niet weersproken. Nu Interpolis in het licht van al het bovenstaande te weinig (andere) concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, passeert het hof haar bewijsaanbod.
2.9
Interpolis heeft voorts nog betoogd dat op de chauffeur van Rotra een zorg- en waarschuwingsplicht rust, die hij heeft geschonden. Rotra heeft ter zitting verklaard dat de chauffeur verantwoordelijk is voor veilig vervoer, maar dat die verantwoordelijkheid een grens heeft. Voor zover al moet worden aangenomen dat de vervoerder onder de CMR een controleplicht ten aanzien van de stuwage heeft, oordeelt het hof dat Interpolis onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de chauffeur deze heeft geschonden.[persoon 3] heeft in dit verband verklaard dat hij heeft gezien dat de spanbanden waarmee de chassis [door Pacton, hof] waren vastgezet, niet zoals te doen gebruikelijk waren bevestigd omdat ze normaal gesproken altijd kruislings werden vastgezet. De chauffeur van Rotra heeft volgens deze werknemer gezegd dat hij het anders gedaan zou hebben, maar dat het wel goed zou komen. Tijdens de comparitie in eerste aanleg is namens Rotra verklaard dat de chauffeur aan Pacton heeft gevraagd of de ladingzekering voldoende was en hem is geantwoord dat het voldoende was, dat het [zekeren, hof] altijd zo gebeurde en dat het bij eerdere transporten altijd goed gegaan is. Wat hier ook van zij, Interpolis heeft onvoldoende toegelicht dat voor een veilig vervoer over de weg is voorgeschreven dat spanbanden kruislings moeten worden bevestigd of dat rechtstandig gespannen banden gelden als gebrekkige zekering. Een schending van de controleplicht kan op dit punt dan ook niet worden aangenomen. Verder heeft Interpolis niet (voldoende) toegelicht dat de chauffeur bij het ophalen van de chassis aan het uiterlijk van de lading had kunnen vaststellen dat de situatie niet veilig was. Het hof brengt hierbij de verklaring namens Rotra ter zitting in herinnering alsmede dat de lading 4 meter hoog was. Voor zover de chauffeur de spanbanden zonder hulpmiddelen had kunnen controleren, had hij daardoor in redelijkheid niet kunnen verifiëren of zij op alle punten voldoende sterk en deugdelijk aangebracht waren om de lading tijdens het vervoer gezekerd te houden.
2.1
Op grond van de overgelegde rapporten is tot slot aannemelijk dat de lading is losgeraakt en gaan schuiven vanwege de stuwing met verouderde spanbanden en/of zonder voldoende beschermingstrips. Omdat Interpolis ter zitting heeft verklaard afstand te doen van de mogelijkheid om op de voet van artikel 18 lid 2 CMR tegenbewijs te leveren, staat vast dat de lading is beschadigd ten gevolge van de stuwing door Pacton.
Slotsom
2.11
De grief is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niettemin niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, zodat dit op gewijzigde gronden zal worden bekrachtigd. Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof Interpolis in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten aan de zijde van Rotra zullen worden vastgesteld op
€ 1.815 aan griffierecht en op € 2.895 aan salaris advocaat (2,5 punten x tarief III).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 4 april 2012;
veroordeelt Interpolis in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rotra vastgesteld op € 1.815 voor griffierecht en op € 2.895 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, K.J. Haarhuis en Th.C.M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 ju ni 2014.