Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
24 februari 2014;
24 februari 2014.
3.De vaststaande feiten
In deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat het tussen partijen gesloten en op 27 juni 2011 ondertekende ouderschapsplan en het door de man op 19 juli 2011 en door de vrouw op 20 juli 2011 ondertekende echtscheidingsconvenant als in die beschikking opgenomen moet worden beschouwd en dat hetgeen tussen hen is overeengekomen als in de beschikking ingelast geldt en daarvan deel uitmaakt, voor zover daarover in die beschikking niet reeds anders is beslist.
In 2009 is een onderneming van de man, [A] B.V., failliet gegaan. In verband hiermee staat de man persoonlijk garant voor een borgstelling aan de Deutsche Bank van thans nog € 68.000,-.
De man heeft zijn werkzaamheden in dezelfde branche, de exploitatie en verkoop van vakantiehuizen/tweede woningen, voortgezet.
De man is directeur-grootaandeelhouder van zijn werkmaatschappij [B] B.V. (verder [B] BV). [B] BV is aan [C] Holding B.V., de holding van de man (verder: de holding) een managementfee verschuldigd, waaruit de man zijn salaris ontvangt. Het door de holding aan de man betaalde salaris bedroeg in 2011 € 60.816,- blijkens de jaaropgave van dat jaar.
Het resultaat na belasting van de Holding bedroeg in 2010 € 51.862,-, in 2011 € 25.863,-, in 2012 -/- € 5.957,- en in 2013 tot 1 september 2013 € 23.859,-.
Het resultaat van [B] BV bedroeg blijkens de overgelegde jaarrekeningen van 2010 tot en met 2012 in die jaren respectievelijk -/- € 2.501,-, € 3.821,- en -/- € 3.156,-. Bij de algemene kosten is in deze jaarstukken een managementfee in rekening gebracht van respectievelijk € 141.667,-, € 105.000,- en € 5.000,-.
Blijkens het tussentijds overzicht van de periode 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2013 bedroeg het resultaat van [B] BV in die periode € 7.824,-. Uit het overzicht blijkt voorts dat bij de algemene kosten rekening is gehouden bij met een managementfee van € 34.000,-
Blijkens de gegevens die zijn vermeld op de balans van de overgelegde jaarrekeningen van de holding, zijn de vorderingen op participanten en op maatschappijen waarin wordt deelgenomen toegenomen van € 22.969,- in 2010 tot € 84.152,- op 31 augustus 2013. De overige reserves van de holding bedroegen in 2010 € 45.177,- en op 31 augustus 2013 € 88.942,-.
- € 96,82 aan ziektekosten in 2014:
Het belastbare loon van de vrouw bedroeg volgens de jaaropgaven 2012 en 2013 respectievelijk € 24.525,- en € 28.632,-.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Naar het oordeel van het hof vormt de inkomensvermindering aan de zijde van de man dan ook niet een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer mag worden gehouden aan het niet-wijzigingsbeding.
Gelet op de crisis op de woningmarkt heeft de man naar het oordeel van het hof ermee rekening kunnen en moeten houden dat de mogelijkheid bestond dat hij met een hogere restschuld geconfronteerd zou kunnen worden indien hij de overname van die woning niet zou kunnen financieren. Het hof is dan ook van oordeel dat het gegeven dat de man met een restschuld wordt geconfronteerd in verband met de verkoop van de voormalige echtelijke woning van partijen niet een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden is dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer mag worden gehouden aan het niet-wijzigingsbeding in het convenant.