ECLI:NL:GHARL:2014:4303

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
TBS P14-0127
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling en onderzoek naar voorwaardelijke beëindiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2014, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde, die sinds 25 april 2012 over onbegeleid verlof beschikt, verzocht om de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te laten onderzoeken. Hij woont zelfstandig en is werkzaam als conciërge. De advocaat-generaal heeft echter geconcludeerd dat een voorwaardelijke beëindiging prematuur is en dat de rechtbank bij de volgende verlengingszitting mogelijk de zaak kan aanhouden voor het laten opmaken van een maatregelrapport. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de beschikbare informatie en heeft het verzoek tot nader onderzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist en bevestigde de beslissing van de rechtbank, met de toevoeging dat er geen termen zijn om voor de volgende verlengingszitting op voorhand een maatregelrapport op te laten maken. Het hof benadrukte dat het aan de rechtbank is om te beoordelen of de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege moeten worden onderzocht.

Uitspraak

TBS P14/0127
Beslissing d.d. 28 mei 2014
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [centrum] te [plaats] onder begeleiding van [kliniek].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2014, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 30 januari 2014;
  • de aanvullende informatie van [kliniek] van 30 april 2014, met als bijlage de wettelijke aantekeningen over het derde en vierde kwartaal van 2013.
Het hof heeft ter zitting van 15 mei 2014 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr R. Lonterman, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr G.J. de Haas.

Overwegingen

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De terbeschikkinggestelde en zijn raadsman hebben verzocht om de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te laten onderzoeken, omdat de tijd daar nu rijp voor is. Het gaat goed met de terbeschikkinggestelde, die al sinds 25 april 2012 over onbegeleid verlof beschikt. Hij woont zelfstandig in een appartement van [centrum], is werkzaam als conciërge in de [plaats] binnenstad en regelt veel zaken zelf.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Onder verwijzing naar de (aanvullende) informatie van de kliniek heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank, met dien verstande dat de opdracht van de rechtbank aan het openbaar ministerie om er voor zorg te dragen dat de rechtbank bij de volgende verlengingszitting over een maatregelrapport van de reclassering beschikt, wordt geëlimineerd, nu de wet immers voor een dergelijke opdracht geen grondslag biedt. Een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege is prematuur. Er wordt toegewerkt naar zelfstandig wonen, waarbij de reclassering actief in het traject zal worden betrokken. Het is van belang om te toetsen hoe dat zal verlopen, voordat kan worden bezien of een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank kan bij een volgende verlengingszitting mogelijk de zaak aanhouden voor het laten opmaken van een maatregelrapport.
Het oordeel van het hof
Het hof acht zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht om te
kunnen oordelen op het door de terbeschikkinggestelde ingediende beroep. Het verzoek tot
het door de reclassering doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke
beëindiging van de verpleging van overheidswege wordt afgewezen, nu de noodzakelijkheid
daarvan niet is gebleken. Het hof acht een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel
thans prematuur gezien het belang van een gefaseerde uitbreiding van de vrijheden van de
terbeschikkinggestelde en de stappen die nog moeten worden gezet in zijn
resocialisatietraject. Het traject dat is ingezet dient te worden voortgezet.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met dien verstande dat het hof – anders dan de rechtbank – geen termen aanwezig acht om voor de volgende verlengingszitting op voorhand een maatregelrapport op te laten maken. Bovendien biedt de wet niet de mogelijkheid om aan het openbaar ministerie op voorhand
opdrachtte geven ervoor te zorgen dat er voor een volgende verlengingszitting een maatregelrapport beschikbaar is. Het is aan de rechtbank om bij de volgende verlengingszitting te beoordelen of de (on)mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege al dan niet moeten worden onderzocht.

Beslissing

Het hof:
Wijst af het verzoek tot nader onderzoek.
Bevestigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2014 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr P.R. Wery en mr M. Keppels als raadsheren,
en drs. R. Poll en drs. R. Vecht-van den Bergh als raden,
in tegenwoordigheid van mr I.H.A. Bijl als griffier,
en op 28 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.