ECLI:NL:GHARL:2014:424

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
200.129.080
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een voogd in een situatie van onmogelijkheid tot gezag uitoefenen door de ouder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is de benoeming van een voogd aan de orde gekomen. De grootouders van de kinderen hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 21 maart 2013 had besloten de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht te belasten met de voogdij over de kinderen. De moeder van de kinderen verkeert in een situatie waarin zij niet in staat is om het gezag uit te oefenen, wat heeft geleid tot de benoeming van een voogd. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds december 2012 in de onmogelijkheid verkeert om haar gezag uit te oefenen, en dat haar verblijfplaats onbekend was. Dit heeft geleid tot een gezagsvacuüm, waardoor de benoeming van een tijdelijke voogd noodzakelijk was.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder inmiddels gedetineerd is en dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet voldoende beschikbaar is voor gezagsbeslissingen en dat er een solide thuissituatie voor de kinderen moet zijn. De grootouders hebben verzocht om hen als voogd aan te stellen, maar het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat een neutrale instantie, in dit geval de stichting, met de tijdelijke voogdij wordt belast. De grootouders zijn niet in staat gebleken om de nodige zorg voor de kinderen te bieden, wat heeft geleid tot de afwijzing van hun verzoek.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de noodzaak van een adequate aanpak van de individuele problematiek van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.080
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 340272 (voogdij), 338774 (verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing) en 339869 (crisismachtiging uithuisplaatsing))
beschikking van de familiekamer van 23 januari 2014
inzake
[verzoeker]en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen "de grootvader" en "de grootmoeder",
tezamen te noemen "de grootouders",
advocaat: mr. N.A. de Kock te Utrecht,
en
Raad voor de Kinderbescherming regio Midden Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen "de stichting",
en
[belanghebbende],wonende te [woonplaats], verblijvende te Utrecht in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen "de moeder",
advocaat: mr. L. de Leon te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 maart 2013, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de grootouders, ingekomen op 20 juni 2013;
- het verweerschrift van de stichting, ingekomen op 18 juli 2013;
- het verweerschrift van de raad, ingekomen op 29 juli 2013;
- het journaalbericht van mr. De Kock van 20 september 2013, ingekomen op die datum, met
de mededeling dat de moeder is gedetineerd en dat zij verblijft in de Penitentiaire Inrichting
Utrecht, locatie Nieuwersluis, gevolgd door een verzoek tot uitstel van de mondelinge
behandeling omdat het vervoer van de moeder naar het hof niet kan worden geregeld voor
het voor de mondelinge behandeling bepaalde tijdstip.
2.2
Het hof heeft het hiervoor genoemde uitstelverzoek gehonoreerd en de mondelinge behandeling van de zaak nader bepaald op 5 december 2013.
2.3
Op 23 september 2013 is de hierna te noemen [kind 1], buiten aanwezigheid van partijen en de overige belanghebbenden, door het hof gehoord.
2.4
Op 2 december 2013 zijn de hierna te noemen [kind 2] en [kind 3], afzonderlijk van elkaar en buiten aanwezigheid van partijen en de overige belanghebbenden, door het hof gehoord.
2.5
Het hof heeft voorts kennis genomen van een brief met bijlage van de stichting van 4 december 2013, ingekomen op die datum, met daarin de verblijfplaats van de hierna te noemen [kind 2], [kind 3], [kind 1] en [kind 4].
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2013 plaatsgevonden, tezamen met de behandeling in de zaak met zaaknummer 200.129.081 betreffende het hoger beroep van de moeder tegen de schorsing van haar gezag en de benoeming van de stichting tot voogdes over de hierna te noemen [kind 2], [kind 3], [kind 1] en [kind 4].
De grootouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat en B. Kosanovic, tolk in de Servische taal. Ook is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat,
Namens de raad is verschenen N. van Oorschot en namens de stichting zijn verschenen M.A.W. van Aanholt, gezinsvoogd van [kind 2] en [kind 3], en R.R. Pouwels, gezinsvoogd van [kind 1] en [kind 4].
2.7 Ter mondelinge behandeling heeft de raad, op verzoek van het hof en met instemming van de grootouders, de moeder en de overige belanghebbende, zijn (in de processtukken van de eerste aanleg ontbrekende) brief van 18 maart 2013 overgelegd. Dit processtuk betreft het verzoek van de raad om te voorzien in het gezag over [kind 2], [kind 3], [kind 1] en [kind 4] en de stichting te belasten met de tijdelijke voogdij over hen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en [A] zijn geboren:
- [kind 2], op [geboortedatum] 1998,
- [kind 3], op [geboortedatum] 1998,
- [kind 1], op [geboortedatum] 1999, en
- [kind 4] op [geboortedatum] 2005, verder te noemen "[kind 4]".
De moeder was tot de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde en in dit hoger beroep bestreden beslissing tot schorsing van het gezag alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 24 juni 1999 heeft de kinderrechter [kind 2], [kind 3] en [kind 1] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van een jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 29 maart 2012 van 4 april 2012 tot 4 april 2013.
3.3
Bij beschikking van 4 april 2008 heeft de kinderrechter [kind 4] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van een jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 29 maart 2012, met ingang van 4 april 2012 tot 4 april 2013.
3.4
Bij beschikking van 8 maart 2013 heeft de kinderrechter, voor zover thans van belang, met ingang van 8 maart 2013 de bij beschikking van 29 maart 2012 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor verblijf pleeggezin 24 uurs ingetrokken, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor crisisopvang, met ingang van 8 maart 2013 tot 4 april 2013, en bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft indien het nog te nemen indicatiebesluit strekt tot uithuisplaatsing.
3.5
Bij beschikking van 11 maart 2013 heeft de kinderrechter, voor zover thans van belang, machtiging verleend - met instandhouding van de op 8 maart 2013 verleende machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor crisisopvang - tot plaatsing van [kind 4] in een pleeggezin, met ingang van 11 maart 2013 tot 4 april 2013 en bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft indien het nog te nemen indicatiebesluit strekt tot uithuisplaatsing.
3.6
[kind 1] woont sinds 24 juli 2013 bij ZSV Borculo. [kind 3] woont sinds 29 september 2013 bij OPL in Maartensdijk. [kind 2] woont sinds 29 september 2013 in de gesloten jeugdzorg op de Lindenhorst. [kind 4] woont sinds 26 april 2013 in het Vossenhuis van Reinaerde in Maarssenbroek.
3.7
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de kinderrechter, op verzoek van de raad, de stichting belast met de voogdij over [kind 2], [kind 3], [kind 1] en [kind 4] en aan de stichting alle bevoegdheden toegekend die een gezaghebbende ouder heeft ten aanzien van de persoon en het vermogen van [kind 2], [kind 3], [kind 1] en [kind 4]. Verder heeft de kinderrechter bepaald dat het gezag van de moeder over [kind 2], [kind 3], [kind 1] en [kind 4] is geschorst zolang de moeder in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In een geval waarin slechts één ouder het gezag over een minderjarig kind heeft en deze ouder verkeert al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid het gezag uit te oefenen dan wel zijn of haar bestaan of verblijfplaats is onbekend, benoemt de rechter een voogd over het minderjarige kind. Het aan die ouder toekomende gezag is geschorst gedurende de tijd waarin zich een van voormelde omstandigheden voordoet. Een en ander volgt uit artikel 1:253r van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:253q BW.
4.2 De grootouders betwisten in grief I dat sprake is van een situatie waarin de moeder (als enige gezaghebbende ouder) al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen.
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat de verblijfplaats van de moeder vanaf december 2012 (in elk geval bij instanties) onbekend was en dat vanaf toen sprake was van een situatie waarin de moeder in de onmogelijkheid verkeerde het gezag uit te oefenen. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen de kinderrechter onder 2.5 van de bestreden beschikking heeft overwogen en maakt deze overweging tot de zijne. Evenals de kinderrechter constateert het hof dat de in eerste aanleg ter mondelinge behandeling op 20 maart 2013 namens de moeder gestelde bereikbaarheid voor gezagskwesties rondom haar kinderen, in de praktijk niet tot contact met de moeder heeft geleid en ziet ook het hof, reeds door het ontbreken van een bij instanties bekende verblijfplaats, onvoldoende reden om ervan uit te gaan dat dit in de nabije toekomst wel het geval zou zijn geweest.
Gelet op het voorgaande verkeerde de moeder vanaf december 2012 in de onmogelijkheid het gezag uit te oefenen en is het gezag van de moeder gedurende genoemde periode geschorst. Gelet op het bestaande gezagsvacuüm, diende een tijdelijke voogd te worden benoemd.
4.3 Inmiddels is gebleken dat de moeder sinds omstreeks begin september 2013 in Nederland is gedetineerd en dat de strafzaak van de moeder wordt behandeld daags na de mondelinge behandeling van dit hoger beroep. Niet is te voorzien wanneer de moeder weer vrij komt.
Het hof stelt voorop dat de moeder thans inmiddels beperkt bereikbaar is. Naar het oordeel van het hof betekent dit niet dat de moeder voldoende beschikbaar is voor gezagsbeslissingen over de kinderen. Uit de processtukken komt naar voren dat sprake is van ernstige problemen met betrekking tot de ontwikkeling van de kinderen. In verband hiermee zullen regelmatig beslissingen omtrent het verblijf/de woonplaats van de kinderen, de school van de kinderen en andere gezagsbeslissingen genomen moeten worden. Dit vereist een solide thuissituatie voor de moeder. Daarvan is - vooralsnog - geen sprake. Na haar detentie heeft de moeder, zoals de zaken er nu voor staan, geen huisvesting en geen middelen om in haar bestaan te voorzien. Gelet op deze uitgangspositie en gelet op de in het verleden bestaande houding van de moeder naar de hulpverlening, acht het hof het niet aannemelijk dat de moeder aanstonds ná beëindiging van haar detentie haar opvoedkundige taken betreffende de kinderen op goede wijze kan behartigen en dat zij de noodzakelijke gezagsbeslissingen, als nodig met hulp van instanties, op weloverwogen wijze zal kunnen nemen. Bij deze beslissing heeft het hof mede betrokken dat niet is gebleken dat de moeder tijdens haar detentie al concrete plannen heeft gemaakt of voorbereidingen heeft getroffen. Verder acht het hof van belang dat zal moeten worden afgewacht of de moeder niet terugvalt in haar verslavingsproblema-tiek. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen aanleiding om te oordelen dat van de onmogelijkheid van de moeder het gezag uit te oefenen thans geen sprake meer is.
4.4
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat grief I geen doel treft.
4.5 Grief II richt zich tegen de benoeming van de stichting tot voogdes. De grootouders verzoeken - subsidiair - hen tot voogd van de kinderen te benoemen.
De raad heeft in zijn brief van 18 maart 2013 een groot aantal zorgpunten beschreven over de opvoedsituatie van de kinderen bij de grootouders. Enkele voorbeelden: er zijn geen vaste afspraken over bedtijden, etenstijden en corvee voor de kinderen. [kind 2], [kind 3] en [kind 1] zijn vaak ziek en missen hierdoor veel schooldagen. De grootouders zijn de afspraak met de GGD-arts rondom het vele ziek zijn van de kinderen niet nagekomen. De grootouders willen voor de kinderen geen computer kopen, ondanks aandringen van de ambulante hulpverleners en pleegzorg in verband met de schoolontwikkeling van de kinderen. Ook zijn er zorgen over het niet op tijd naar school gaan van [kind 4], het vaak erg moe en onverzorgd uitzien van [kind 3], het voortijdig vertrekken van haar stage door [kind 2] en de op school geconstateerde boosheid van [kind 1], omslaand in niet hanteerbaar gedrag en het hierop niet aanspreekbaar zijn, gevolgd door weglopen.
Met de kinderrechter is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat een neutrale instantie met de tijdelijke voogdij wordt belast.
Mede gelet op het grote aantal zorgpunten acht het hof het noodzakelijk dat de individuele problematiek van de kinderen adequaat wordt aangepakt en dat de kinderen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben om zich te ontwikkelen. Nu tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de grootouders zich niet kunnen vinden in de door de stichting voorgestelde trajecten voor de kinderen en aannemelijk is dat de grootouders hieraan niet zullen meewerken, acht het hof het niet in het belang van de kinderen dat de grootouders tot voogd worden benoemd.
Grief II faalt.
4.6
Gelet op het voorgaande is het aan de stichting te bepalen waar de verblijfplaats van de kinderen zal zijn en is er dus geen grond voor toewijzing van het (eveneens) subsidiaire verzoek van de grootouders om, ingeval van instandhouding van de tijdelijke voogdijmaatregel, te bepalen dat de kinderen bij hen worden geplaatst.
4.7
Grief III richt zich tegen de overweging van de kinderrechter geen aanleiding te zien de beslissing aan te houden om de voormalige gezinsvoogd J. de Lange te horen.
Ook deze grief is tevergeefs voorgesteld.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt de in de processtukken verwoorde visie van gezinsvoogd De Lange over de noodzaak van een overplaatsing van de kinderen niet tot een andere beslissing op de primaire of subsidiaire verzoeken van de grootouders in hoger beroep.
4.8
De slotsom is dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 maart 2013;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, P.M.M. Mostermans en Th.C.M. Willemse, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 23 januari 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.